Letters zetten

11 juni 2011

Zoals ik al zei, van het een komt vaak het ander. Je begint met het scheuren van een oude krant, vervolgens neemt iemand je mee naar een papiermolen en nodigt een ander je uit voor het Museum van het Boek. Voor je het weet ben je present bij een drukkerijworkshop in Meermanno Westreenianum.

Eerst spelen met letters in de tuin,

daarna spelen met letters in de museumdrukkerij.

Het is leuk om te zien hoe drukletters op papier gezet werden – zonder de computer en printer die je thuis hebt. We kregen uitleg over de loden letters, en in plaats van zelf te gaan drukken, mochten de kinderen karakters op een andere manier gebruiken. Ze maakten geen woorden van alle cijfers en letters, maar schilderijtjes. 

Want met een S kun je de slurf van een olifant maken als je hem een beetje kantelt. Een 7 kun je gebruiken als neus, een C in spiegelbeeld doet dienst als linkeroor en een liggende 8 wordt al snel een brilletje – of in Philips geval een bos krullen: een heleboel kleine 8’tjes naast en over elkaar gestempeld. 

Zoveel te kiezen. Letters en cijfers in alle vormen en formaten.

En er werd ongegeneerd gesmeerd. Heerlijk. Vooral als het plaatsvindt in andere huizen, aan andere tafels en boven andere vloeren dan de mijne.

Als je nog nooit in Museum Meermanno geweest bent, moet je voor de lol eens gaan. Het is niet het eerste museum waar je aan denkt met kinderen, maar man, met je museumjaarkaart loop je zo even binnen in dat schitterende pand.

Baron van Westreenen heeft in zijn jaren van alles verzameld, van Griekse vazen tot dierenmummies. Maar vooral boeken natuurlijk. In 1797, hij was toen veertien jaar, schreef de jonge baron al aan zijn achterneef (in het Frans natuurlijk, de taal van deftige mensen):

‘Ce sera pour moi toute une fortune que de devenir boek-wurm’ (‘Ik zou zielsgraag een boek-wurm willen worden’). 

Als je door de beeldschone zalen schrijdt, zie je dat het hem gelukt is. Er zijn mensen die hun geld slechter besteed hebben, zal ik maar zeggen.

Voor onze schatjes volgde er nog een speurtocht door de mahoniehouten museumvertrekken en een opdracht in de tuin.

Taken die buitengewoon serieus werden opgevolgd.

Ik heb ze niet in het Frans horen overleggen, maar grote kans dat er tussen die Vlaamse en Hollandse thuisonderwijskinderen een klein boekenwurmpje aan het groeien was.   

Wie verliefd was op het oude kinderboekenmuseum, moet opnieuw gaan daten. Bij het eerste afspraakje zie je de totale metamorfose: van een gezellige, rommelige vrijeschoolmoeder is het museum een blonde stoot geworden, strakgetrokken en opgevuld – en een tikkeltje onbetrouwbaar, met al haar nieuwe gadgets.

Weg zijn de intieme themakamertjes, weg is het winkeltje van meneer Pen, weg de knuffelhoek waar ik een kleine Philip zoveel boekjes heb voorgelezen op regenachtige dagen, weg de Sprookjesschrijver bij zijn vijver vol inkt. Daarvoor in de plaats is Papiria gekomen, een land van boeken en verhalen.

Het Kinderboekenmuseum is drie jaar dicht geweest; vorige week ging het opnieuw open. We zijn er meteen al twee keer geweest, omdat de eerste keer het cruciale onderdeel van de tentoonstelling, de zogenaamde slurper, ontbrak. Deze week bleek de bestelling bij het museum aangekomen en wilden we het nog eens proberen.

Papiria ziet er erg mooi uit. Je komt binnen op de leesweide, waar holletjes vol boeken ingegraven zijn. Daartussen luidsprekers die je tegen je oor kunt houden, waardoor verhalen voorgelezen worden. 

Dat is meteen zo’n beetje het enige onderdeel waarvoor je geen slurper nodig hebt – de elektronische armband die je gang door het museum volgt.

Bij ons liet de communicatie wat te wensen over. Bij de balie kregen we een slurper in handen gedrukt met als enige opmerking dat deze nodig was voor de tentoonstelling. Wáárom je hem nodig hebt, of wat je ermee doet, was een raadsel. Ook na het introductiefilmpje was ons niet duidelijk wat nou de bedoeling was, behalve de vurige oproep: ‘Pak je slurper en versla Inkvraat!’ Zo doolden we wat door het museum, hier en daar proberend, tot we twee vriendelijke medewerksters tegen het lijf liepen die ons behulpzaam konden zijn.

Het achterliggende verhaal is als volgt: Papiria wordt geteisterd door Inktvraat, een vormeloos wezen dat niet van verhalen houdt en woorden opvreet (er zijn al hapjes genomen uit alle woorden die de wanden sieren). Bezoekers kunnen Inktvraat stoppen door zelf nieuwe verhalen, gedichten en illustraties te maken.

Met de slurper kies je welke woorden in jouw verhaal mogen voorkomen. Je houdt de armband bij een van de vele kinderboekencitaten, kiest een woord of zinsdeel dat je aanspreekt, hoort een slurpgeluidje en hebt zo een stukje verhaal verzameld.  

Er zit een maximum aan het aantal te slurpen woorden. Dat was ons eerst niet duidelijk, wij slorpten lukraak alles wat we tegenkwamen. Fout.    

De woorden die je opgeslagen hebt, worden aan het eind van de tentoonstelling namelijk op een vel papier geprint. Als je maar blijft slurpen, zie je door de hoeveelheid woorden het verhaal niet meer, dus je moet selecteren. 

Daarnaast zijn er extraatjes te ontvangen met het vervullen van opdrachten. Zo moet je in het Donderstenenravijn de juiste attributen bij bekende personages vinden: de katapult hoort bij Pietje Bell, de boot bij Sietse en Hielke van de Kameleon. 

In het gevoelige deel van Papiria, het Diepe Denkersdal, kun je een premie verdienen door gevoelens uit te beelden. Eén persoon laat, in een apart hoekje, voor de camera een emotie zien.

En de anderen zeggen welk plaatje erbij hoort.

Zo zijn er flink wat missies te voltooien. Overal lonken knopjes, schermpjes en luidsprekers om te activeren. Vooral de televisiefilmpjes waarin schrijvers en illustratoren vertellen over het ‘geheim van hun boek’ zijn erg mooi gemaakt: Peter Verhelst en Carll Cneut laten zien hoe Het geheim van de keel van de nachtegaal totstandkwam, Tos de kok (uit Otje) vertelt hoe bijzonder Annie Schmidt en Fiep Westendorp waren.

Door de prachige vormgeving en het bijzondere licht hangt er in Papiria een sprookjesachtige sfeer, die de kinderen een beetje deed denken aan Star Wars (het is maar wat je referentiekader is). En eerlijk is eerlijk, de stoelen uit het Denkersdal hebben inderdaad wat weg van die op waterplaneet Kamino

Uiteindelijk mag je alle informatie die op je slurper verzameld is, uitwerken in de knutselruimte – een optioneel eindstation van je bezoek. Met die opgeslagen steekwoorden en extra’s maak je dan een eigen verhaal, gedicht of illustratie.

Papiria is officieel voor kinderen vanaf zeven jaar. Dat klopt ook wel, want Cato (drieënhalf) kon twee dagen moeilijk slapen van de introductiefilm: ‘Ik moet ineens aan Inktvraat denken.’ Verder zijn er zes routes in het museum, waarvan één griezelige. Ik begrijp dat Paul van Loon ook een plaats in het museum moest krijgen, maar dat deel was niet aan mijn kinderen besteed. Gelukkig was er aan de linkerkant van de leesweide genoeg van onze gading.

Ja, de tentoonstelling is prachtig geworden. Ook al mis ik het oude museum, ik zie de schoonheid van het nieuwe echt wel in. De fantastische wandschilderingen van Sieb Posthuma, de aandacht die besteed is aan illustraties in kinderboeken, de mooie vondsten in beeld en geluid.

Maar het nadeel van zó veel beeld en geluid is dat er ook zo veel kapot kan gaan. Bij ons eerste bezoek ontbrak de slurper, bij ons tweede bezoek, een week later, deden zeker vier attracties het niet en waren de printers stuk, zodat er geen uittreksel uit onze slurper gedrukt kon worden en de kinderen geen souvenirpasje mee naar huis kregen.

Ik denk dat de opzet ook iets minder ingewikkeld had gehoeven. Én woorden verzamelen, én opdrachten vervullen, én verhaaltjes luisteren, én een vaste route lopen, én na afloop nog een verhaal schrijven is misschien een beetje veel. De meeste kinderen vinden het toch vooral leuk om rond te neuzen, zelf te ontdekken, hun favoriete thema of schrijver op te zoeken – zonder de onderdelen in een vast stramien af te werken.  

We komen er zeker nog eens, al was het alleen maar voor de Kikkertentoonstelling in maart. Maar ik denk dat het nog wel even duurt voordat ik mijn oude liefde kan verloochenen. 

In ’t Parool

18 november 2010

Als het weer niet te koud en te nat is *)
en vooral niet te warm en te droog,
als er NIET in de omtrek een kat is
en de sterretjes staan niet te hoog,
als de maan een klein beetje wil schijnen
en de waterkers bloeit in ’t plantsoen,
ja, dan komen de nozebedijnen
om ondeugende dingen te doen.

Er zijn tientallen nozebedijnen,
heel erg jong of verschrikkelijk oud;
er zijn lange en dikke en kleine,
maar ze zijn over ’t algemeen stout.
En er zijn er die heel zachtjes blaten,
en er zijn er die spelen viool,
en er zijn er die Achterhoeks praten
en er zijn er die lusten geen kool,
en sommige hebben een baardje
en sommige hebben een spriet
en sommige hebben een staartje
en sommige hebben dat niet.

Ik heb er donderdag eentje gevangen
en ik nam hem meteen mee naar school.
Hij beet meester Van Rijn in z’n wangen,
maar die zei dat mocht niet in ’t Parool.

 

Maar wat zag ik vandaag in ’t Parool? Drie nozebedijntjes.

Foto: Suzanne Blanchard

Klik op de foto om hem groot te zien

Drie schattige nozebedijntjes op bezoek in het Joods Historisch Museum. Ze waren daar muziek aan het maken, hun namen aan het schrijven in het Hebreeuws en versgebakken, zelfgevlochten broodjes aan het opsmikkelen.

De fotografe was blij dat ze er waren, want anders had ze rekwisieten uit de nabijgelegen ballenbak moeten plukken. ‘Het is toch leuker als kinderen uit vrije wil in het museum zijn’, zei ze. Er zijn namelijk niet zoveel kinderen die op een doordeweekse donderdag naar een van de gaafste musea van Nederland gaan. Daar komt nu natuurlijk verandering in door dit stukje in Het Parool. En wie weet kom je er nog eens een paar nozebedijnen tegen.

Foto: Suzanne Blanchard

*)   Het gedichtje is deels geciteerd uit ‘De nozebedijnen’ van Annie M.G. Schmidt, Ziezo, de 347 kinderversjes.

**)  Hier een eerder verslag over ons bezoek aan het Joods Historisch Museum.

Terug

Op de laatste vrijdag van het seizoen waren we in Archeon. Het blijft een prachtig park, net een dorpje waar je al wandelend een tijdreis van een paar millennia maakt.

En tijdreizen zijn heerlijk. Scharrelen in de lemen hutjes van jagers en verzamelaars, wandelen door stille Middeleeuwse kloostertuinen. We kregen een kopje muntthee in de prehistorische boerderij – in het pikkedonker op een dierenhuiden bankje natuurlijk, want de gebouwen zijn zo echt mogelijk gemaakt.

We wandelden negen eeuwen verder, de Late Middeleeuwen in, waar de kinderen kaarsjes maakten van bijenwasvellen.

Cato vond alle huisje even gezellig. Ze mocht overal binnenkijken, op bankjes zitten, in voorraadpotten snuffelen. Philip vond ieder tijdvak prachtig. De hunebedden in de Steentijd, de zwaarden en pijl en bogen in de Middeleeuwen. Bij de Middeleeuwse beenbewerker speelde hij nog een paar potjes bikkelen en probeerde hij de vuurslag uit. 

Jet zag ook van alle periodes de charme in. ‘Ik denk echt dat ik in de verkeerde tijd geboren ben’, zuchtte ze bij elke verklede mevrouw. Toen we het gladiatorengevecht bijwoonden in het Romeinse gedeelte, was ik het eigenlijk wel met Jet eens.

Dat kan je ineens hebben. Dat je beseft: misschien had ik het best naar mijn zin gehad bij die Romeinen.

Okee, het verschilt een beetje per keizer, maar zo onder Constantijn had ik het wel uitgehouden, geloof ik. Beetje chillen in zo’n badhuis ook. Dan maar geen koelkast en internet.

Na het spektakel in de arena wilden de kinderen graag een fibula maken, een Romeinse mantelspeld van koper. Het was een heel werkje, met tangen en hamers en vijlen, dus Cato had het alras gezien. Na twee minuten timmeren op het aambeeld (daar was het haar eigenlijk om te doen geweest) vroeg ze of we nog even samen in het badhuis konden kijken. Naar de mooie ligbedden en de gevulde waterbassins met fonteintjes uit de muur. 

Tot haar grote vreugde hing er ook een grote hoorn waar je op mocht blazen.

Die werd gebruikt als het legioen aanviel, dan liet de hoornblazer commandosignalen horen. Cato kon zo mee op veldtocht.

Ondertussen waren Philip en Jet nog steeds druk met hun mantelspelden. Jet werd inmiddels geholpen door Caesar, die we een halfuur daarvoor nog in de arena toegezwaaid hadden. Hij is heel aardig in het echt. Je begrijpt zo’n Brutus niet, hè.

Jet werd er gewoon verlegen van.

Je wordt ook niet elke dag geholpen door een grootmacht. Hoewel hij zelf natuurlijk zijn mensen heeft om fibulae voor hem te maken, wist Caesar toch precies hoe je de juiste krul moest draaien en het scherpe puntje aan de speld kon vijlen. Het werd prachtig.

Het is mooi als geschiedenisverhalen zo tot leven komen. Net als vorige keer scoort Archeon terecht weer hoog bij mijn eigen kleine museumbende.

—-

Handig

  • Hier het verslag van ons vorige bezoek aan Archeon.
  • Bij musea waar de museumjaarkaart niet geldig is, loont het echt de moeite om voor je bezoek even te googelen op ‘korting’ of ‘kortingsbon’ en de naam van het uitje. Deze keer had thuisonderwijsvriendin E. een puike scholenkorting bedongen voor onze thuisonderwijsgroep, maar als je zonder groep gaat, kun je op internet altijd ergens een goeie bon tevoorschijn toveren.
  • Op de site van Archeon is vooral de parkgids de moeite waard. Met veel informatie en grote foto’s uit het hele park. Hier staat ie.

Op de schouders van reuzen

12 september 2010

We gingen naar museum Boerhaave, op instigatie van thuisonderwijsvriendin E. De tentoonstelling NewtonMania zag er virtueel goed uit en toevallig werkt Philip sinds een paar weken in het natuurkundedeel van Topklassers, dus de timing was goed.

Boerhaave is het soort museum waar ik altijd een beetje met mijn ziel onder mijn arm sta, net als in Teylers. De eerste aanblik vind ik lekker spannend en mysterieus, maar halverwege zaal 1 krijg ik al zenuwtics van de overdaad aan vitrinekasten met lenzen, instrumentaria en onduidelijke houten machines. Het liefst word ik hier aan de hand meegenomen door iemand die me precies kan vertellen waarom dat ene hoekmeetapparaat een toppertje in de collectie is.

Daarom was ik blij met de audiotour. Een kekke pda met beeldvragen, niet te moeilijk, een catovriendelijke tijdspanne en nochtans zeven museumzalen in de tas.

Zo kwamen we toch langs slingertoestellen en optische instrumenten, maar dan aan de hand van Isaac Newton zelf, want hij sprak ons via de hoofdtelefoon toe. Veel vitrines blijven ook dan nog erg abstract, maar van sommige voorwerpen gaat je fantasie vanzelf aan de loop…

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de schoonste van het land?

De trouwe spiegel toont het u,
de schoonste van het land: niet u!

Maar zij
die woont achter de bergen,
bij de zeven dwergen,
is duizendmaal mooier dan u…

De audiotour eindigt in de natuurkundige speeltuin van NewtonMania. Daar staan 21 toestellen om lijfelijk te ondervinden hoe wrijving werkt, slingerlengte, traagheid en nog veel meer. Niets nodigt zo uit tot onderzoek als zelf voelen en experimenteren.

Je eigen lichaam ophijsen gaat met drie katrollen bijvoorbeeld veel makkelijker dan met één katrol. En als je dertig keer zíet dat de vrachtwagen wel uit de bocht vliegt, maar de raceauto niet, dan vergeet je dat niet meer.

Heel wetenschappelijk.

Zo kon je wetenschappelijk blokken bouwen, wetenschappelijk biljarten en wetenschappelijk windhockey spelen (wrijving!).

De jongens vonden het vooral heel interessant om te onderzoeken hoe de flipperkast werkt. Zuiver wetenschappelijk uiteraard. 

Want er kan wel staan dat het stalen balletje 80 gram weegt en het grijze balletje 62 gram, iedereen weet dat je pas een betrouwbaar onderzoek krijgt als je voldoende metingen verricht. Daar gaan zeker twintig flipperrondjes in zitten. De man. It’s a dirty job, but someone has to do it.

Voor alle mensen die nog willen langsgaan heb ik helaas een dode mus: de tentoonstelling was vandaag voor het laatst. Het goede nieuws is dat een aantal van de speeltoestellen naar de binnenplaats van het museum verhuist. En vanaf 9 oktober is er een nieuwe tentoonstelling. Die gaat over de mond: Say Cheese!

Ten slotte kwamen we bij het mooiste deel van het museum – vind ik tenminste. Het Leids Anatomisch Theater.

Dat kenden we alleen van schilderijen, maar we hadden het nog nooit in het echt gezien. En als dan blijkt dat het deurtje naar de snijtafel openstaat, smeekt dat om een wetenschappelijke reconstructie.

Spoorwegmuseum revisited

4 september 2010

Deze keer met vier andere thuisonderwijskinderen, hun moeders én een camera. Sommigen van ons waren er nu op gekleed.

We werden net als vorige week in stijl ontvangen.

En net als vorige keer bezochten we de vaste attracties.

Maar de hoogheden stalen weer de show. En onze harten. Vooral Koning Lodewijk II van Beieren. Hij was deze keer aanvankelijk wel wat argwanend.

Het is natuurlijk ook een timide man. Treedt niet graag in het voetlicht. 

Hij zag er trouwens opmerkelijk gebronsd uit voor een vorst die alleen bij maanlicht zijn paleis verlaat. Gelukkig kwam hij al gauw los met zijn verhalen.

Der Märchenkönig. Koning van verhalen en suikerpaleizen. Koning Swarovski. Toen ik vroeg of ik een foto van zijn ring mocht maken, zei hij: ‘Alleen van mijn ring?’

Bij dezen. Naast de elegante Jet komt hij extra stoer en mannelijk uit, vond hij zelf ook.

We hadden nog een vluchtige ontmoeting met de koning van Pruisen.

En we verbaasden ons over het contrast tussen de rijtuigen van het Nederlandse en Belgische koningshuis. Waar de treinen van Juliana en Beatrix uitblinken in eenvoud, met formica meubels en een kampeerkeuken met tweepits elektrisch kookstelletje, daar glimmen de wagens van koning Leopold en Albert je tegemoet. Koperen pannen op een echt fornuis, porselein en kristal op de tafel. Ik weet wel met wie ik naar de Oost had willen reizen.

We namen voorgoed afscheid van de fraaie tentoonstelling met al haar pracht en luister. Het was weer een mooie dag. 

Theevisite aan het hof

28 augustus 2010

Als je deze week tijd hebt, moet je toch nog even langs het Spoorwegmuseum gaan. Buiten dat het een van de plezantste musea van Nederland is, is daar tot 5 september de tentoonstelling Royal Class.

Wij gingen vorige week, met de trein helemaal tot in het museum, dat blijft een feestelijke gewaarwording. Ik had geen camera mee, dus u moet mij op mijn woord geloven en genoegen nemen met de sfeerfoto’s die ik van internet geratst heb.

Het museum is momenteel op z’n deftigst. We werden met een rode loper door de koninklijke wachtkamer geleid, waar de prinsessen Dagmar en Alexandra van Denemarken klaarstonden om ons bekend te maken met de beginselen van de hofetiquette: een reverence, de juiste aanspreektitel –  alles voor het geval wij andere monarchen tegen het lijf zouden lopen; het museum scheen er vol mee te zitten.

Tijdens deze inwijding bleek algauw dat Jet waarschijnlijk bij de geboorte verwisseld is en als enige van ons gezin vorstenbloed door de aderen heeft stromen. Voor Jet zelf kwam dat niet als een verrassing, maar het werd nog eens pijnlijk duidelijk toen Philip, Cato en ik (en vriend D, die ook mee was) ons door de stoomcursus heen stuntelden, terwijl Jet de toets met glans doorstond. 

We liepen door naar het hoofdgebouw, waar tot volgende week zondag de koninklijke rijtuigen tentoongesteld staan, het een nog mooier dan het ander. Bij de meeste kun je met een trapje naar binnen kijken, maar in sommige mag je zelf op het pluche plaatsnemen, zoals deze. 

Het museum is ook zonder Royal Class een geweldige plek. We zijn deze keer viermaal in de ‘spookrit’ geweest, een karretje dat je in het donker over een rails meeneemt naar de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. En dan is er het theater, waar nu helaas geen vertelling over de Orient Express werd gehouden, maar normaal wel. En het kindertreintje buiten, waar Cato nog even machinist mocht zijn.

Zelf vind ik ‘de grote ontdekking’ altijd weer mooi. Daar stap je met audiotour in een lift die je 150 meter onder de grond brengt, en 200 jaar terug in de tijd. Aan alles is gedacht: de geurtjes in de mijnschacht, de singing hinnies (scones die op een bakplaat sissen) in de pub, het straatje van kasseien, de werkplaats met de stoommachine. En op het laatst wandel je de Arend tegemoet, de eerste locomotief van Nederland, waarover je ook kunt lezen in het prentenboek De vuurdraak.

  

Maar de koninklijke sfeer maakte het wel erg speciaal deze keer. Jet dacht in iedere vreemdgeklede voorbijganger een majesteit te zien en hoewel ze een paar keer mis zat, hebben we dankzij haar toch wat vorstelijk werk verzet. We hielpen een lakei bij het verplaatsen van de rode loper en dronken echte thee uit porseleinen kopjes met Dagmar en Alexandra, die we eerder in de wachtkamer hadden gesproken.

Ten slotte ontmoetten we Lodewijk II van Beieren. Zijn trein was een van de mooiste van de tentoonstelling.

Aan een klein tafeltje middenin het museum vertelde Lodewijk hoe hij aan zijn bijnaam de Sprookjeskoning was gekomen. Hij vertrouwde ons toe dat het vreselijk was om koning te zijn. Om het voor zichzelf een beetje leuk te maken, trok hij zich terug in mythen en sagen. Hij zorgde ervoor dat Richard Wagner muziek kon componeren en bouwde droomkastelen waar filmmakers later inspiratie uit haalden. Het was trouwens bijzonder dat we hem midden op de dag tegenkwamen, want hij is nogal mensenschuw. Het liefst gaat hij ’s avonds naar buiten, omdat alles in het maanlicht zoveel mooier is. 

Vriend D. moest de volgende dag weer naar school en vond dit een heel fijne afsluiting van de vakantie. Jet zat in de trein nog wat na te denken over koning Lodewijk. Hij had verteld dat hij een nicht had die Sissi genoemd werd – wij zouden haar wel kennen. Jet vroeg wie Sissi eigenlijk was. Ik voel een Romy Schneiderperiode aankomen.