Er was eens een arme man die leefde met zijn vrouw, hun zeven kinderen en een oude tante in een klein, bouwvallig huisje met één kamer.

Op een dag verdroeg de man het niet langer: iedereen zat elkaar in de weg. Hij klaagde steen en been, tot zijn vrouw zei: ‘Ga naar de rabbi en vraag hem om advies.’ De man ging.

De rabbi ontving hem hartelijk en vroeg wat eraan scheelde. ‘Och’, zei de man, ‘het is vreselijk. De kinderen zijn gezond, we hebben genoeg soep en matzeballen voor iedereen, maar ons huis! Het is veel te klein. Ik heb geen geld om groter te wonen, maar het is geen doen meer. We beginnen zelfs ruzie te maken. Wat moet ik doen?’

De rabbi dacht even na en zei toen: ‘Ik heb een oplossing. Maar voordat ik hem vertel, moet je me beloven dat je mijn raad zult opvolgen, hoe vreemd hij je ook in de oren klinkt.’ Dat beloofde de man.

‘Je bezit toch een geit?’, vroeg de rabbi. ‘Jazeker’, zei de man, ‘en kippen.’

‘Uitstekend’, sprak de rabbi. ‘Ga dan en neem je kippen en geit bij je in huis.’ De man was verbluft. Oók de dieren nog in huis? Hoe kon dat een oplossing zijn? Maar hij had de rabbi beloofd zijn raad op te volgen, dus sjokte de man terug en nam de dieren bij zich in huis.

Een week ging voorbij. Toen liep de arme man terug naar de rabbi. ‘Wat heeft u me aangedaan?’ riep hij uit. ‘Overal in huis zijn dieren, ik word mesjogge van het kabaal en de rotzooi. Rabbi, help me!’

‘Goed’, zei de rabbi, ‘Ga dan nu en breng je dieren terug naar buiten.’ De man ging en bracht de dieren weer naar buiten.

De volgende dag sprak de rabbi de man aan na het ochtendgebed: ‘Hoe staat het leven?’ De man straalde: ‘Het is geweldig! Ons huis lijkt wel een paleis. Het leven is heerlijk, iedereen is tevreden. En wat is het stil in huis!’

—–

Hier moest ik denken toen ik het verslag las van de vrienden die voor onze kinderen gezorgd hebben. Je zou kunnen denken dat vijf kinderen veel kabaal en drukte geven, maar er zijn gezinnen die het stil vinden.

Gisteravond tegen bedtijd kwamen ze thuis, Philip en Jet. Vol enthousiaste verhalen over sprookjesachtige bossen, krieken met worst, paardrijden op de schommel, lieve surrogaatouders die je troosten als je last van heimwee hebt, honderdduizend bordspellen, broodjes die naar croissantjes smaken, zwemmen met een badmuts en de schattigste peuter van de hele wereld.

Hier kun je het verslag lezen

(En wat dat ‘welopgevoede’ uit het verslag betreft: dat was bij de landsgrens al over. Nadat ik Philip vanmiddag het huis door jaagde omdat hij onuitstaanbaar deed en ik Jet tot zeven maal zeventig maal gewaarschuwd had omdat ze Cato onder tafel met haar voet bleef irriteren (‘Je zei toch dat ik mijn handen moest thuishouden?’), zijn we buiten gaan uitrazen. Misschien moeten we ook een weekje de geit in huis halen. Of twee logees.)

Feest

13 januari 2011

We hadden een partijtje dit weekend. Eigenlijk had Philip een partijtje, maar wij mochten mee en dat deden we graag.

Bij mijn kinderen leeft het concept ‘kinderpartijtje’ niet erg. Als ze jarig zijn, willen ze het liefst alle mensen bij elkaar, groot en klein, familie en vrienden, zonder afzonderlijk kinderfeest. Het heeft mij in het begin weleens verbaasd – en ook verontrust. Welk kind wil nou geen partijtje? Dat was in mijn tijd wel anders. Man, dát waren de feestjes. Uit voorwereldlijke tijden weliswaar, met maximaal zes kinderen in de achtertuin, koekhappen en snoepje-in-een-bak-water, want het was in die dagen nog geen conventie dat je de hele klas een workshop kinderkeramiek aanbood of twee dagen naar Disneyland ging met zeventien van je al-ler-beste vriendjes. En toch: het kinderpartijtje was onmisbaar.

Toen Philip en Jet de leeftijd kregen dat ze op partijtjes gevraagd werden, dacht ik dat ze voortaan zelf ook een eigen feestje wilden. Maar ieder jaar opnieuw sloegen ze mijn aanbod af. ‘Weet je het zeker?’ vroeg ik. ‘Het is náást de gewone verjaardag, hoor! Het is éxtra.’ Jaha, zeiden ze dan, dat wisten ze ook wel, ze bezochten die feestjes zelf. Maar ze wilden niet. ‘Ik vind het gewoon gezelliger als iedereen tegelijk komt.’

Toen ik er wat meer over nadacht, begreep ik het ook wel. Hoeveel kinderpartijtjes kon ik me eigenlijk nog echt herinneren? Eentje. Dat ene waar ik halverwege de festiviteiten huilend naar mijn kamer rende (ruzie met een verjaardagsgast? met mijn broer? mijn moeder?) en een halfuur mokkend uit het raam zat te kijken naar het partijtje dat zonder mij gewoon doorging.

Het was geloof ik vooral het idee van een kinderfeestje dat ik leuk vond. Net als het idee van de klassen rondgaan. Nadat je in je eigen klas had uitgedeeld, mocht je met twee vriend(inn)en de andere klassen langs om juffen en meesters te trakteren. De stress die dat opleverde was absurd. Bedenk ik nu. Dan had je na veel wikken en wegen twee mensen uitverkoren, bleek dat er eentje toevallig die week je vriendin niet meer was. En de relatie met alle overige klasgenoten was na zo’n dag ook bekoeld, want zij hadden niet meegemogen.

Geen kinderpartijtje dus. Hoewel het bij mij nog altijd beladen is en ik iedere uitnodiging die mijn kinderen krijgen bijna persoonlijk beschouw als een certificaat van populariteit, nemen Philip en Jet het buitengewoon luchtig op. Ik merk dat het bij andere, bevriende thuisonderwijsgezinnen ook nauwelijks leeft. Men viert samen.

Dit weekend vierden we samen in Vlaanderen de verjaardag van Philips vriend, van onze vriend. Er werden pannenkoeken gegeten, er werd een klimmuur getrotseerd en een bowlingbaan onveilig gemaakt.

Voor de meesten van ons was het alweer even geleden. Maar als ik voor mezelf spreek: ik had het duidelijk nog in me. Twintig jaar geen bowlingbaan gezien, maar geef me een paar plastic leenschoenen en de schwung komt als vanouds bovendrijven. Bij wijze van spreken dan, want ik werd laatste van de baan; uit piëteit met mijn naasten uiteraard. Jet deed het voor het eerst.

Cato ook, en zij bewees dat je met een verticaal neervallende bal best nog wat kegels omver kunt krijgen. Als je maar geduld hebt, en twee hekjes naast de valgoot.

Na afloop hebben de kinderen thuis verder gespeeld, met elkaar en met de puppy van het gezin. We hebben gegeten en gepraat en gezongen en het prachtige nieuwe huis bewonderd. Met een hoofd vol ideeën, een hart vol genegenheid en een stapel leenboeken stapten we in de auto terug naar huis. Het was een echt feest.

Tradities bouwen

6 september 2010

Zeven jaar geleden ging ik voor het eerst naar een thuisonderwijsuitje. Philip was vier jaar, Jet anderhalf. Van Cato was nog geen sprake. Het was in Zutphen, voor ons niet naast de deur, op een donderdag, in een gehuurde padvinderskeet met ongeveer acht gezinnen. Dat was meteen vrijwel de hele thuisonderwijspopulatie van Nederland.

Met de uitdijing van internet raakten steeds meer mensen bekend met een alternatieve manier van leren. Het aantal thuisonderwijzers groeide. Een beetje, en nog een beetje. Ouders die per definitie eigenwijs en koppig zijn – anders kozen ze hier niet voor. Zo’n verzameling betweters is niet altijd makkelijk bij elkaar te houden, daar kan de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs over meepraten. Maar telkens kregen de initiatiefnemers van de NVvTO het weer voor elkaar om de naam ‘vereniging’ eer aan te doen.

En vandaag waren er 230 mensen om de jaarlijkse thuisonderwijsdag te vieren.

Net als andere jaren was er een kampvuur voor warme popcorn en marshmellows.

Er waren ouders die op elkaars kinderen letten. Er was zon. Er waren cowboys en indianen, sommige zes jaar oud, andere dertien. Er was modder en er waren takken. Er waren oude bekenden die omhelsden, bijpraatten. Er waren nieuwe gezichten die aftastten. Er waren mensen die niet anders gewend zijn.

De foto’s lijken op die van vorig jaar en het jaar daarvoor, maar dat heb je nu eenmaal met tradities. Ze keren terug. Omdat iedereen er telkens weer naar uitkijkt.

Zielsverwant

16 augustus 2010

Als je een minderheidsstandpunt inneemt, is het lekker om je onder gelijkgestemden te begeven. Niet jezelf hoeven verklaren, niks uitleggen, even niet expert zijn op je hele kleine vakgebied.

Er is weinig meer nodig dan zes picknickmanden, een bijna-leeg strand, een ondergaand zonnetje en in de verte een spetterend vuurwerk. Dan ga je vanzelf verhalen vertellen, onzekerheden delen, ideeën en overwinningen uitwisselen. Dan kun je zonder voorbehoud praten, lachen en meeleven. Het was heerlijk.

Een dinsdag in maart

25 maart 2010

Die kan er zo uitzien.

Op maandag zag het er nog zo uit.

Toen vond je nog een konijnenschedel en wervels en botjes van andere kleine dieren. Toen zag je een lieveheersbeestje dat eitjes aan het leggen was.

Maar op dinsdag kon je zonder jas.

Op blote voeten. In het gras en au, au, over de steentjes naar de zweefmolen die je zelf moest aanzwengelen, maar die toch zo hard kon gaan dat je kriebels kreeg, hoog in je borst. En je nam een ijsje, want het was al zowat zomer.

’s Avonds deed je toch de open haard aan. Voor de gezelligheid, en als het zonnetje weg is, wordt het best kil. Dan kun je beter je stoel van het gras halen en bij het vuur gaan zitten lezen.

We waren al eerder uitgenodigd in het vuurtorenwachtershuisje en nu was het weer fijn. Met sommige mensen gaat dat vanzelf.

528

5 maart 2010

We merkten het meteen toen vriend D. woensdagmiddag kwam spelen. Er was iets. Na tien minuten kwam het eruit. ‘Ik heb vandaag mijn citoscore gehad’, zei hij. ‘Ik ben er wel van geschrokken.’

Alle andere voor- en nadelen terzijde schuivend is dit een van mijn hoofdbezwaren tegen onderwijs waar kinderen niet hun individuele talenten mogen ontwikkelen: dat zij na zes jaar gereduceerd worden tot een getal. En een getal als 528 doet in geen enkel opzicht recht aan een jongetje als D.

We hebben het hier over D., die feilloos weet hoe je met mensen moet omgaan. Die iedereen bij het spel betrekt en altijd compromissen weet te vinden.

D. met zijn taalvirtuositeit, zijn enorme gevoel voor humor. Die het heerlijk vindt om verhalen te verzinnen, enthousiast aan zijn opstel werkt, ook al schrijft de juf als enig commentaar: ‘Duidelijker schrijven. Dit kan ik niet lezen.’ Juf weet niet feilloos hoe je met mensen moet omgaan.

D. met zijn onbegrensde hart en zijn torenhoge rechtvaardigheidsgevoel, die petities opstelt en handtekeningenacties organiseert als zijn klas ten onrechte gepasseerd wordt voor een jaarlijks evenement.

D. die speciaal voor Cato’s verjaardag langskomt, met precies de juiste cadeaus. Die van zijn zakgeld een souvenir uit Venetië meeneemt, omdat hij dat ene dingetje ‘echt iets voor Philip’ vond. Die er vervolgens aan denkt om ook iets voor Jet en Cato uit te zoeken.

Die de allerbeste kerstkaarten van de wereld kan schrijven.

En ja, het is ook een beetje een dromer. Maar je moet een vlinder de tijd geven om zijn vleugels te ontvouwen.

Het ergste vind ik dat dit belachelijke getal een deel van zijn zelfbeeld wordt. Zoals bij mijn vriendin, die altijd dacht dat ze dom was, omdat procentsommen en grammatica bij haar niet vanzelf gingen – toen ze elf was. Toen ze er op haar vijfentwintigste nog eens naar keek, snapte ze het wel. Hoe kon dat nou, zij was toch iemand die dat soort dingen niet begreep? Hoeveel dingen ze niet eens geprobeerd heeft, omdat ze dacht dat ze het toch niet kon.

Waarom zijn procentsommen belangrijker dan creativiteit? Is kennis van de Nederlandse grammatica op je twaalfde een belangrijkere factor voor geluk en succes dan muzikaliteit, inlevingsvermogen, filosofisch inzicht? Als je van alle dieren op de wereld de habitat weet en in welke werelddelen zij voorkomen, dan kun je toch een citoscore halen waarbij diverse leerwegen bij voorbaat afgesneden zijn, want wereldoriëntatie telt niet mee voor de toets.

Het filmpje dat ik hier plaatste is bekend, maar niettemin nog steeds veelzeggend. Voor wie liever Nederlands leest, staat hier een vertaling.

Ik moest ook denken aan het iq-puzzeltje dat de wiskundemeisjes een tijdje geleden plaatsten. Vergeet vooral niet de oorspronkelijke links van Tanya Khovanova te lezen.

D. heeft woensdagavond bij ons gegeten en we hebben gevierd dat hij onze vriend is. Ik hoop dat hij nooit, nooit vergeet dat hij alles kan worden wat hij wil. De wereld smacht naar mensen zoals hij.

Van kinderen

26 februari 2010

Het is vakantie, met voortdurend aanloop van vrienden en vriendinnen die op andere dagen naar school gaan. Er wordt ons vaak gevraagd of wij ook de schoolvakanties aanhouden. Dat is in principe niet zo; het weinige formele werk gaat meestal gewoon door. Dat is te zeggen: ténzij er vriendjes komen spelen.

Als de kinderen een afspraak hebben halverwege de middag, dan maken ze ’s morgens wel gewoon hun dagelijkse dingen. Maar als ze in een ritme zitten van dagen vol spelen en aanwaaiende vrienden, dan laten we het reken- en schrijfwerk voor wat het is. Ik vind spelen namelijk heel belangrijk.

En leren houdt natuurlijk niet op bij die paar uur aan tafel. Ik begrijp dat het moeilijk voor te stellen is, maar als je thuisonderwijs geeft, is er veel onderwijstijd die niet als zodanig geteld wordt in een schoolrooster. Als Jet om vijf uur nog even gaat ‘lepboeken’, valt dat niet onder schooluren. Als Philip de wisselkoers voor Engelse ponden opzoekt ook niet. Of als hij Cato drie prentenboeken voorleest. En als Jet vraagt waarom die ‘minister met dat blonde haar’ een lijfwacht heeft, en we praten over Geert Wilders, het verschil tussen minister en partijleider, over vrijheid van meningsuiting en anderen behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden, dan trekken we die tijd niet af van de vakantiedagen.

De afgelopen week was zo’n vakantieweek vol onderwijs dat geen onderwijs heet. Een huis vol grote en kleine vrienden, spelletjes spelen, de dungezaaide zonnestralen benutten, logeren en veel samen eten.

We zijn ook naar Het Van Kinderen Museum geweest. Voor het eerst – en zeker niet voor het laatst. Wonderlijk genoeg waren we, ondanks de vakantie, de enige bezoekers. Dat maakt zo’n eerste bezoek wel extra bijzonder, want de medewerkers hadden alle tijd.

Het Van Kinderen Museum is een galerie annex atelier waar je veel verschillende disciplines kunt uitoefenen. Langs alle muren staan houtsnijwerken, stellages, keramiekschalen, legocreaties, laboratoriumopstellingen, robotjes, textiele werken en andere kunststukjes. Bij binnenkomst word je eerst uitgenodigd om op alle planken en achter alle deurtjes te kijken wat je aanspreekt, inspiratie op te doen.

Als je iets gevonden hebt wat je leuk lijkt, meld je je bij een van de medewerkers. Jet werd meteen enthousiast van deze hoed.

Vriendinnetje C. dacht eerst dat zij parfum wilde maken, maar koos later toch voor een mozaiektegel. Philip en zijn vriend D. wilden iets maken wat kon bewegen, maar een hele robot was te veel werk voor één middag. D. ging uiteindelijk voor een auto, Philip voor een boot.

Een paar uur lang zijn ze bezig geweest met stukjes mozaieksteen, lapjes stof, naald, draad, ellebogenstoom,

hout, koperdraad, elektromotortjes, cirkelzagen, vingerwijzingen,

en boven alles: inspiratie. Als je nou een grote ketel neemt, je gooit dat allemaal bij elkaar en je neemt vier alchemisten tussen de zeven en de twaalf jaar, dan krijg je dit:

een prachtig mozaiek,

een beeldschone hoed,

een vet coole slee,

en een luxe catamaran zonder zeil.

Het tegeltje en de hoed hebben voornamelijk esthetische waarde, maar de voertuigen moesten ook nog werken, was het idee. Dat is gelukt. Als je de stroomdraadjes tegen de polen van een batterij houdt, werkt het motortje. Kijk maar naar de auto:

De boot hebben we thuis uitgeprobeerd in een teil. Eerst zie je hem een stukje achteruit varen, daarna vooruit. Als je de stroomdraadjes van pool verwisselt, draait het motortje de andere kant op. In het grote ligbad doet hij het helemaal mooi.

  • Hier de link naar Het Van Kinderen Museum in Den Haag, let goed op de openingstijden. De totaalprijs staat niet duidelijk op de website. Entree is 2,50 p.p. plus ‘materiaalkosten’, die in de praktijk neerkomen op 10 euro per project. Per kind moet je dus rekenen op 12,50, plus 2,50 voor begeleidende volwassenen.
  • Hier een Engelstalige uitleg over de elektromotor – ik kon geen goede Nederlandstalige site vinden.