Inzicht

2 mei 2022

Hij zit voor het raam, zoals vaak, en geeft commentaar op de dingen die hij ziet. Mensen die voorbijkomen, een duif op de vensterbank, een mooie auto. Hij heeft een goed plekje, drie meter boven straatniveau met vrij zicht op een kruispunt en winkels. Het was dezelfde plek waar hij ‘de tahona’ zag, iets meer dan twee jaar geleden. Hij zat op zijn plekje op de rugleuning van de bank en riep ineens: ‘Mam, ik zie de tahona! Daar loopt de tahona!’ Toen ik kwam kijken, wees hij naar een mevrouw met een mondkapje, de eerste keer dat hij zoiets zag. Hij draaide zich triomfantelijk naar me om: voilà, gedetermineerd en onschadelijk gemaakt. Een vierjarige heeft daar geen pcr-test voor nodig.

Nu zit hij weer in die vensterbank en evalueert het straatbeeld hardop voor zichzelf. ‘Meneer, wat doet u toch?’ mompelt hij. Na een paar minuten betrekt hij me in het gesprek. ‘Kijk, die meneer is al drie keer de straat in gereden, dan maakt hij een rondje en rijdt weer terug.’ Ik zeg dat de man misschien het goede huisnummer niet kan vinden of gewoon de verkeerde straat in was gereden en nu omkeert. ‘Drie keer?’ zegt hij wantrouwig. ‘En waarom heeft hij eigenlijk vier wielen aan z’n fiets? Kijk, twee grote achter en twee kleine voor.’ Het klinkt bijna als een verwijt.

Ik leg m’n telefoon weg en begin uit te leggen. Bij een vijfde kind is het thuisonderwijsvuur er voor jezelf dan wel een beetje uit, maar de macht der gewoonte neemt vanzelf over. Ik zeg dat de man waarschijnlijk niet goed zijn evenwicht kan houden op twee wielen, dat hij misschien geboren is met een beperking, of een ziekte heeft gekregen, bijvoorbeeld parkinson, zoals opa, of misschien heeft hij wel een ongeluk gehad. Dan kosten alle gewone dingen veel meer moeite: je veters strikken, een zware tas tillen, fietsen. ‘Ja’, zegt hij mijmerend. Hij is een paar minuten stil.

Dan zegt hij: ‘Weet je, ik realiseer me net dat het eigenlijk bijzonder is dat ik bij mijn geboorte niks had. Niet verlamd of zo. Of blind. Ik kan alles.’ 

Ik denk aan m’n zwangerschappen, hoe ik eens gelezen had dat drie op de honderd kinderen een afwijking heeft bij de geboorte. Drie op de honderd! Het hele spectrum van een elfde teentje tot niet-levensvatbaarheid trok aan me voorbij. Avondenlang las ik over de zeldzaamste syndromen en beperkingen, gaandeweg ervan overtuigd rakend dat mijn baby sowieso tot die drie procent zou horen. En naarmate de kinderschare groeide, hielp m’n leeftijd natuurlijk ook niet mee (‘Boven de 35 neemt de kans op een erfelijke of niet-erfelijke aangeboren afwijking aanzienlijk toe. Te denken valt aan een open schedel, hartafwijking of open buikwand’). Ik bedacht dat het ook minder erg kon zijn, en ter bezwering gaf ik mezelf de keuze tussen een vervormd oorschelpje of die elfde teen. 

Toen de kinderen geboren werden, waren ze alle vijf gezond. Ik weet nog hoe innig dankbaar ik was en hoe ik me voornam om nooit meer iets voor lief te nemen. Maar ja, weelde went. Je moet je blijven omringen met gebrokenheid om te blijven verlangen naar het volmaakte.

Ik kijk hem aan, mijn mooie kind, mijn kleine filosoof. ‘Nou en of,’ zeg ik, ‘dat is heel bijzonder. Jij kan alles.’

Koningsdag

27 april 2022

De tijd dat mijn kinderen om half zeven op een kleedje zaten (en er om tien uur onderkoeld vanaf gedragen moesten worden) is gelukkig voorbij. Ook als de voorafgaande weken bijna zomers warm waren geweest, gaf de ochtend van Konings- of Koninginnedag steevast lichte vorst op klomphoogte. Voorbij zijn de dagen van het pingelen met een volwassene over een barbie met vervilte haren, van de verkopers met op elkaar geklemde kaken die hun waar te hoog taxeerden, van kopers die achterdochtig een zakje bij elkaar gescharrelde lego bekeken en zich altijd bekocht voelden. Koningsdag is het Wilhelmus met een oranjetompoes en spelletjes op de voetbalclub. Leve de Koning!

Oervloed

6 augustus 2018

Sommige dingen veranderen niet.

Zwemmen bij zonsondergang bijvoorbeeld, dat blijft bijzonder. Herinneringen lopen in elkaar over, of het nou twintig jaar geleden is, of twee.

Er is hooguit een kind bij gekomen.

En een rimpeltje of wat.

Maar ja, die heeft de zee ook.

En toch blijft het dezelfde zee.

Al die golven zijn herinneringen, dat weet een kind. Het zijn de fronsen, de lachrimpels en de slaapkreukels van de watermassa. Plooien van onstuimigheid, groeven van neerslachtigheid, torenhoge woede-uitbarstingen en opgetogen, uitgelaten schuimkoppen. Ze scheuren het wateroppervlak en trekken sporen tot ver daaronder, in de zeebodem. Soms grillig en onzeker, dan weer spiegelglad van tederheid.

Maar altijd dezelfde zee.

En als het vooruitzicht van de nacht zwaar op je drukt, dan is er niets lekkerders dan al dat koele water op je huid.

Daar moet je niet te lang over nadenken, gewoon gaan. Totdat je lichaam ondergedompeld is, en het zoute water tussen je haren door op je hoofdhuid sijpelt. Dan word je gedragen op die golven.

Dat blijft zo. Ook als de tijd eroverheen gegaan is.

Ontvangen

28 april 2018

Philip (18) en Jakob (2)

Laatst sprak ik iemand die zei: ‘Ik ga niemand tot last zijn. Dan liever euthanasie.’ Hij was ernstig ziek, dat wel, maar in zijn bewegingsvrijheid was er nog weinig veranderd ten opzichte van z’n niet-zieke leven. Het was vooral de angst en het (reëele) vooruitzicht dat het erger ging worden; het innerlijk verval dat uiterlijk zichtbaar zou worden, de mogelijkheid dat anderen hem zouden gaan zien als een last, een storende factor in hun dagelijks leven.

Maar wat is een last? Ik zei tegen de zieke dat het er ook van afhing wat de mensen in zijn omgeving ervaren als lastig. Wat nou als de biedende partij het niet erg vindt om de last op zich te nemen? En dan nog. Wat is precies een last? Alles wat je comfortabele leven, je routines, de planning in je hoofd verstoort, kan lastig zijn. Als mijn dochter is uitgenodigd voor een verjaarspartijtje, is dat knap lastig. Cadeautje uitzoeken, wegbrengen, ophalen op een onhandig tijdstip. Een vriendin bellen met problemen, ook lastig. Of een peuter met buikgriep die ’s nachts de kop op steekt. Kinderen sowieso trouwens: altijd gesodemieter. Pseudokroep, consultatiebureaus, vinger tussen de deur vlak voordat je de deur uitgaat, leren fietsen, plakhanden, kostelijk eten laten staan.

Maar dat betekent toch niet dat je alles wat lastig is, moet vermijden? De lastigste dingen zijn uiteindelijk vaak de dingen waar het om gaat in het leven.

Zelf ben ik ook veel mensen tot last. De hoeveelheid tijd, geld, aandacht, hulp en zorg die in me gestoken wordt, kan ik nooit terugbetalen. En net als de zieke hierboven vind ik dat buitengewoon vervelend. Ik wil niet tot last zijn. Dat wil niemand. Ik wil dat het me voor de wind gaat, fysiek, mentaal, financieel, emotioneel. Dan heb ik iets te bieden, kan ik uitdelen, geven.

Een poosje geleden las ik een motiverend bedoeld blog waarin werd opgeroepen om ‘gevend te leven’. Niet hebbenhebbenhebben, maar ‘een gevende houding’, een overvloedig bestaan door overvloedig te schenken. ‘Niet je eigen beker willen vullen, maar uitgieten’. Natuurlijk, dacht ik, heel goed. Maar weet je wat ik pas echt lastig vind? Ontvangen.

Ik had het er laatst nog over met Cato (11). Haar vriendin had haar al drie keer getrakteerd op warme chocomel bij hun vaste lunchroom, en Cato had pas één keer teruggetrakteerd. ‘Het is echt mijn beurt weer’, zei ze, ‘maar ze laat me steeds niet betalen, mam.’ We hadden het over geven en krijgen. Cato vond het juist zo leuk om te geven. Ik zei dat haar vriendin dat waarschijnlijk ook vond – zonder dat ze er iets voor terug wilde hebben. Zoals wanneer Cato mij een tekening geeft of een cadeautje dat ze zomaar gekocht heeft om me te verrassen. ‘Hoe zou je het vinden als ik dan steeds onmiddellijk iets terug zou geven?’ vroeg ik.

Mensen vinden het fijn om te geven zonder directe compensatie. Gewoon geven om het geven. Natuurlijk zit er wederkerigheid in, maar die zit ‘m niet in evenredige vergoeding. Als ik om half drie ’s nachts Jakobs ondergespuugde pyjama verschoon, denk ik niet: straks wordt de boel wel vereffend. We vegen billen, kopen verjaarscadeautjes, helpen oma’s bij een vastgelopen computer, doen lastige dingen voor anderen omdat er houden-van in ons is. Agape.

Het is niet makkelijk om aan de ontvangende kant te staan. En dan bedoel ik niet de némende kant. Iemand die neemt, houdt zelf de controle. Die pakt, kiest, is de baas. Maar iemand die ontvangt, is in zekere zin weerloos. Die moet afwachten wat hem ten deel valt. Zoals bij een kind dat nog geen besef heeft van tijd en ruimte. Soms krijg je een appel terwijl je snoep verwachtte. Soms krijg je een cadeautje, soms ook niet. Je leeft in afhankelijkheid, in het vertrouwen dat degene die voor je zorgt, weet wat het beste is.

Als je geeft, heb je iets te bieden. Een ontvanger heeft niks, alleen afhankelijkheid. Als gever kun je de eer aan jezelf houden en zeggen: ‘Och, het was niets’, maar als ontvanger heb je die luxe van fierheid niet. Van de ontvanger wordt pas echt nederigheid gevraagd. En dat ligt ons van nature slecht. Nou ja, dat ligt míj van nature slecht. Ik wil de eer aan mezelf houden, bewaken, in de hand houden. Ik wil geven, waarbij ik zelf beslis hoeveel ik geef en aan wie.

En toch: om te geven moet je eerst ontvangen. Zo werken relaties nou eenmaal. De enige manier om wezenlijk contact te hebben is ontvangen. Tijd ontvangen en die samen doorbrengen zonder dat je de agenda in je hoofd laat meepraten. Zorg ontvangen, terwijl je zelf niets anders hebt dan een ziek lichaam of lege handen. Geld ontvangen en niet uitrekenen wanneer je kunt restitueren. Hulp ontvangen en je ijdelheid, jaloezie, egoïsme en zelfverwijt opzij zetten. Aandacht ontvangen, en verder niets.

De wederkerigheid zit ’m in wie je bent, ook als je dat zelf niet ziet. Liefde ontvangen om niet, zodat je ook kunt geven zonder bijbedoeling.

Of je een ander tot last bent, is helemaal geen criterium – dan kun je net zo goed meteen bij de geboorte de gifspuit erin zetten. Waar het om gaat is of je durft te ontvangen, wilt ontvangen. Met alle risico’s vandien. Want pijn en verdriet zijn onvermijdelijk als ontvanger; het verdriet van afwijzing, van niet krijgen waar je op hoopte, het verdriet van verliezen wat je kreeg. Dat schept een nieuwe gelegenheid om weer te ontvangen: troost, aandacht, liefde. Zodat je opnieuw kunt geven. Dan ben je kwetsbaar, ja, maar dat maakt ons tot mensen die kunnen liefhebben. En dat is toch waar het uiteindelijk om gaat? Had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.

*) Alle foto’s heb ik ontvangen van de prachtige Malaika van sanddoller.wordpress.com.

Foto: de Volkskrant, 11 april 2018.

‘Inspectie slaat alarm: onderwijs glijdt af.’

‘Vooral lezen en rekenen punten van zorg in onderwijs.’

‘Het onderwijs in Nederland holt al twintig jaar achteruit. Inmiddels komen er jaarlijks 3.500 leerlingen van de basisschool af die – na acht jaar les – niet goed kunnen lezen. Die scholieren zijn laaggeletterd; een stapje boven analfabeet.’

‘Op het gebied van lezen is er een sterke achteruitgang te zien. Dat hangt deels samen met matige betrokkenheid die leerlingen voelen bij de leesles.’

‘Een verklaring voor de sterke daling heeft de inspectie niet. “We dachten eerst bijvoorbeeld dat de groep laaggeletterden asielzoekerskinderen waren, maar die zijn buiten beschouwing gelaten in dit onderzoek,” stelt een woordvoerder.’

Een greep uit Volkskrant, Nu.nl, AD en Trouw deze week. Zo zie je maar, let je even niet op, loopt het meteen uit de klauwen.

Die twintigjarige neerwaartse spiraal krijg je niet weg met zuchten, zuren en hoofdschudden. Want of je kind nou op school zit of op een zeilboot buiten de vaderlandse territoriale wateren vaart, of je thuisonderwijs geeft in een Hollandse stadswijk of in ruraal Friesland, we weten allemaal allang wat we moeten doen. Lezen, lezen, lezen en voorlezen.

Weet u het nog? Een kwartiertje lezen per dag zorgt voor duizend nieuwe, extra woorden per jaar.

Dat is geen punt van discussie en het is ook geen goedbewaard geheim; iedereen is het erover eens en iedereen weet het: als je wilt dat mensen kunnen lezen, moet er gelezen en voorgelezen worden. Daar is geen innovatieve onderwijsmethode voor nodig, want die resulteert alleen maar in de ‘matige betrokkenheid die leerlingen voelen bij de leesles’. Het enige wat nodig is, is: tijd om samen door te brengen, en mooie boeken.

Ik heb uit mijn geheugen en halfvergane conceptstukjes wat titels opgeduikeld om ideeën op te doen. Er zitten heel oude boeken bij en heel nieuwe, voor jonge kinderen en oudere, maar alle boeken hebben gemeen dat wij ze mooi vonden. Ik heb getwijfeld of ik ze zou sorteren op ‘nog leverbaar’ en ‘wordt schandalig genoeg niet meer uitgegeven’, maar uiteindelijk ben ik gegaan voor een indeling op ongeveer-leeftijd. En wat betreft alle uitverkochte exemplaren wil ik maar zeggen: lang leve de bibliotheek.

We beginnen met de kleintjes. Deze zag ik in de bak met prentenboeken in de bibliotheek en ik vroeg me af: waar was Mo Willems al die tijd? Blijkt dat hij er al jaren is, maar me niet was opgevallen tussen de vierhonderdduizend beertjesboeken met variaties op hetzelfde thema.

Stuur die duif op tijd naar bed! is een voorleesboek in het interactieve genre – de voorgelezene functioneert als babysitter van een eigenwijze duif. De duif moet naar bed, maar verzint allerlei uitvluchten om niet te hoeven slapen. Aan de lezer om de poot stijf te houden – succes verzekerd.

De duif-reeks bestaat uit een stuk of negen deeltjes, maar in het Nederlands is alleen nog vertaald: Laat die duif niet achter het stuur! waarbij een buschauffeur vraagt of je op zijn wagen wil letten, terwijl de duif je probeert over te halen om even te mogen rijden.

Het verbaast me dat er niet meer van Mo Willems in het Nederlands taalgebied is genesteld. The Pigeon Needs a Bath en The Pigeon Wants a Puppy lijken me bijvoorbeeld net zo leuk.

Het wordt dus uitwijken naar de originele versies van Willems. Ze zijn trouwens ook kort genoeg om al lezende te vertalen. En alleen al vanwege de titel wil ik deze dan ook lezen: Edwina, The Dinosaur Who Didn’t Know She Was Extinct.

Dan Het boek zonder tekeningen van B.J. Novak. Na drie jaar sudderen in mijn conceptenmap is de bekendheid van het boek allang tot grote hoogten gestegen, maar als je het nog niet kent: blader ‘m voor het lezen eerst zelf door, zodat je weet wat er van je verwacht wordt. Het boek drijft namelijk op de voorlezer. Bij Victoria (destijds 4) was het een hit. Inmiddels hebben wij hem zo vaak gelezen dat zelfs mijn puikste Toon Hermans-timing nauwelijks nog effect sorteert, maar de kleuterziel indachtig zal ik er over een paar maanden vast opnieuw een poelifinario mee in de wacht slepen.

Och, deze is zo leuk: De kat van Saar van Emily Gravett. Ik zeg er verder niks over, maar de tekst en tekeningen zijn, zoals het een goed prentenboek betaamt, een echte eenheid.

Ssst! We hebben een plan van Chris Haughton. Favoriet van Jakob (2). We kenden Haughton natuurlijk al van Mama kwijt en dit is in dezelfde repeterende stijl. De ene keer werkt het beter dan de andere (Stoute hond! en Welterusten allemaal vind ik minder geslaagd), maar deze is heerlijk. Prachtige platen ook.

Nog meer mooie tekeningen in Hoera, er is post! van Marianne Dubuc. Victoria (toen 4) raakte niet uitgekeken en wij voorlezers gingen er graag nog eens voor zitten. De tekst had weggelaten mogen worden, al is die niet storend; maar de prenten doen het echte werk. Postbode Muis brengt de post rond; niks geen e-mails, maar heuse brieven en pakketjes aan de deur (postbode Slak was nog leuker geweest voor de snailmail, bedenk ik nu) en wij mogen meekijken in de huizen van de geadresseerden.

Het konijn heeft een daktuintje, waardoor de worteltjes en radijzen uit het plafond groeien, de ekster verschuilt zich in de boomkruin boven zijn eigen ‘Gezocht!’-poster en de vlieg woont in een drol.

Nu we het toch over Dubuc hebben, De leeuw en het vogeltje is natuurlijk ook prachtig. Het thema is zo oud als de weg naar Rome: vriendschap, afscheid en hoop, maar dan met tekeningen waar je naar blijft kijken. Een verstilde, lieve schoonheid.

Het volgende prentenboek lazen we al met Jetje (momenteel een heuse Jet van 16), maar blijft tijdloos: Jamela’s jurk van Niki Daly. Onbegrijpelijk dat sommige boeken niet blijvend in druk zijn. Het heeft alles: een echt kind, een herkenbare gebeurtenis, veel blijheid en goede wil, een klein crisismoment, groot verdriet, troost, een oplossing, uitbundige verzoening en opnieuw blijheid. En dat allemaal in illustraties en kleuren die zo van de bladzijde je hart in glijden.


Mollenstad van Torben Kuhlman. Z’n andere boeken zijn even adembenemend geïllustreerd, maar deze spreekt hier het meeste aan. Vooral mijn esthetisch-poëtische achttienjarige is gecharmeerd van de beeldende geschiedenis: het prille begin op een grasveld in de lentezon, daaronder de eenvoudig gelukkige, vredige mollengemeenschap die langzaam uitgroeit, via industrialisatie en voortschrijdende technologie, tot een bureaucratische moloch van individualistische wezens die aan zichzelf zijn overgeleverd. Maar gewoon aangeklede molletjes bekijken met je vierjarige is ook leuk.

Vast van Oliver Jeffers (hij van de tekeningen bij De krijtjes staken). De vlieger van Fred zit vast in de boom. Fred gooit zijn schoen om de vlieger los te krijgen, maar de schoen blijft ook steken. Dan gooit Fred de kat naar boven.

Jeffers heeft meer parels: Once Upon An Alphabet en ook het gelukkig eindelijk vertaalde Die eland is van mij en Het hart in de fles (die laatste is lief bij groot en klein verdriet). Maar Vast is gezellig voor iedereen vanaf een jaar of drie. Zoals de schrijver zelf zegt: ‘Het boek gaat over het oplossen van een groeiend probleem door er dingen naartoe te gooien.’ Wie herkent het niet?

Niet brullen in de bieb van Michelle Knudsen en Kevin Hawkes (ill.). Een instant-klassieker. In mijn beleving was het boek al vijftig jaar oud, ben ik er zelf mee opgegroeid en lezen we het sinds mensenheugenis voor, maar ik zag laatst dat ie pas uit 2007 was. Zo’n boek dus.

Deze is ook zoet: Sidewalk Flowers van JonArno Lawson en Sydney Smith (ill.). De maatschappijkritiek ligt er als een laag geraffineerde kristalsuiker bovenop, maar dat geeft niks. Het blijft een lief verhaal over een meisje dat met haar vader door de stad wandelt.

De vader loopt routineus, schijnbaar uit gewoonte, is in gedachten of praat door zijn telefoon. Beetje gedateerd inmiddels, want wie praat er nog in de telefoon als je ook lekker vrijblijvend kunt appen, maar dat wisten we in 2015 nog niet. De vader heeft weinig gerichte aandacht voor zijn dochter, maar houdt haar wel bij de hand en wacht als zij ergens blijft hangen. Een doordeweeks wandelingetje van school naar huis, een automatisme. Het meisje plukt ondertussen overal bloemetjes langs het trottoir. Zoals dat gaat bij kleine kinderen: ze heeft oog voor het kleine, de schoonheid tussen de tegels.

Het boek is woordloos, dus het maakt niet uit of je de originele of de vertaalde versie neemt. Zelf vind ik de Nederlandse titel Blommetjes minder goed passen, omdat het de associatie oproept van ome Piet die een ruiker haalt voor tante Sjaan bij bloemboetiek De Lelie, maar dat is vast persoonlijk. Sidewalk Flowers dekt de lading in ieder geval zeker.

Nu we weer een voorleesbaar jongetje in huis hebben, is het zaak om boeken in huis te halen met vrachtwagens, grondverzetmachines en 112-voertuigen. Als je een combinatie daarvan treft, een verhaal op een bouwerf met én een hijskraan én een politieauto, dan weet je bijna zeker dat het in de roos is. Mooi tegenwicht voor de bloemetjes, muisjes, leeuwtjes en Jamela’s jurkjes: Kom uit die kraan!! van Tjibbe Veldkamp en Alice Hoogstad.

Geen lijstje compleet zonder Sylvia Vanden Heede. Eigenlijk stond ze er al op, want zij heeft Het boek zonder tekeningen hierboven vertaald, maar haar eigen werk mag natuurlijk ook niet ontbreken. Deze keer met illustraties van Benjamin Leroy: Een afspraakje in het bos. Ik citeer gewoon het begin, dan weet je genoeg.

‘Ik heb een afspraakje’, fluisterde de vleermuis. 
Ze hing boven de tak waarop de ijsvogel zat. En ze bloosde een beetje.
De ijsvogel keek misprijzend naar omhoog.
‘Alweer? Laat me raden. Deze keer is het de koperwiek. Of nee, de tapuit of misschien de roerdomp wel. Waarom blijf je niet bij je eigen soort?’
‘Maar dat doe ik ook!’ piepte de vleermuis en ze bloosde nog dieper. Wat had ze ooit in de ijsvogel gezien?

En vers van de pers meteen ook deze maar, het Feestboek van Vos en Haas.

Een beetje dezelfde thematiek als Sidewalk Flowers hierboven, maar dan op de onnavolgbare wijze van de grande dame van het eenlettergrepige woord, met weer een paar prachtige woordspelingen (de smartfoon heet natuurlijk zo omdat hij smart veroorzaakt – Uil wordt er namelijk verdrietig van). Er is feest in het bos, want Piep, Tok en Iek zijn op visite.

Iedereen lacht en praat en heeft plezier.
Maar Iek niet.
Iek zit onder een boom met draadjes in zijn oren.
Hij kijkt naar een ding dat ‘ping’ zegt.
‘Dat is zijn smartfoon’, legt Tok uit.
‘Daarmee zit hij op zijn feesboek.’
Uil vindt het maar gek.
Op een boek zit je niet.
Daar heb je stoelen voor! 

De tekeningen van Khing blijven weer onmisbaar – hij weet als geen ander de personages en scènes te treffen die Vanden Heede beschrijft. Ze passen zo goed bij elkaar, de karakters in tekst en op beeld, dat het me steeds weer verwondert: potige Ever, wufte Pluim en ontroerende Uil, die ontredderd op z’n stok zit, terwijl al z’n vrienden in een herkenbare kring met gekromde ruggen om de telefoon gebogen staan. Alles klopt.

De kinderen van Bolderburen van Astrid Lindgren. Behoeft geen aanbeveling, maar ik zet hem erbij als herinnering. Voor een verhaaltje tussendoor. Of een verhaaltje op een zomeravond. Verhaaltje op een druilerige middag. Verhaaltje om te lachen. Verhaaltje voor het slapengaan. Ook handig met logees, zodat ze niet halverwege in het vaste voorleesboek vallen. En natuurlijk ook geschikt als zelfleesboek: Cato (11) heeft hem pas nog in anderhalve dag uitgelezen.

Non-fictie van de bovenste plank: Onder de grond, onder water van Aleksandra en Daniel Mizielinscy. Atlas was al zo mooi, maar deze is nog beter. Van zoet water en zout water, van vulkanen en mierenhopen, aardgas en riolering, diepzeevissen en boorplatformen – zonder dat het een inhoudsloos samenraapsel is. Als je een kind een maand naar een onbewoond eiland stuurt met alleen dit boek, dan heb je de helft van alle kerndoelen basisonderwijs in de tas.

En dan Toon Tellegen. Ach, Toon Tellegen. Al die herfstochtenden in Huize Vanallemarktenthuis met de Eekhoorn en de Mier. Al die autoritten naar de geitenboerderij en het zoveelste uitje met thuisonderwijskinderen, met een klein Philipje op de achterbank, terwijl we samen een heen- en terugreis lang luisterden naar de stem van Tellegen zelf:

‘Ik heb een keer mijn reuk gebroken’, zei de krekel.
‘Je reuk? Hoe kan je die nou breken?’ vroeg de eekhoorn.
‘Alles kan breken’, zei de krekel. ‘De grond, de golven, de stilte, je voet, je stem. Dus ook je reuk.

Toon Tellegen is goed voor iedere gelegenheid. En nu is er Op een ochtend, vroeg in de zomer, met een traktatie aan tekeningen van Sylvia Weve. Ik moet er eerlijkheidshalve bij zeggen dat Philip (nu 18) meteen ook m’n énige kind is dat Toon Tellegen op waarde weet te schatten. De rest zit hem min of meer uit. Beleefdheidshalve luisteren ze naar twee verhalen. Drie als ik er thee en koekjes tegenaan gooi. Dan is hun eekhoorn-everzwijn-olifant-aardvarken-taks bereikt en kan ik het rollen der ogen niet langer negeren. Maar het is de moeite waard.

De allerbeste combinatie met illustrator Jean-Jacques Sempé blijft natuurlijk Goscinny, want dan krijg je een kleine Nicolaas, maar deze mag er ook zijn: De kleine ballerina van Sempé met Patrick Modiano. Een prentenboek voor grotere kinderen (vanaf een jaar of negen) en volwassenen, met weemoedige tekeningen van een voorbij Parijs uit de jaren vijftig van de vorige eeuw.

Brendon Chase, drie jongens overleven in het bos van B.B. (pseudoniem van Denys Watkins-Pitchford). Een onvervalst avontuur, na zeventig jaar eindelijk vertaald in het Nederlands. Het boek werd in Engeland uitgegeven in 1944, maar het verhaal van de drie broers (15, 13 en 12 jaar) speelt zich eerder af, in een niet nader genoemd jaar. Waakzame lezers denken dat het 1922 moet zijn, want in het boek komt een brief voor die geschreven is op een vrijdag, en gedateerd wordt op 20 oktober. Kwestie van opzoeken. Brendon Chase stamt in ieder geval uit de tijd waarin jongens nog in bossen rondstruinden, wegliepen van oude tantes, hutten bouwden in oude eikenbomen en kleren maakten van dierenpelzen, overlevend op zelfgevangen wild en vis.

Jef Aerts, Vissen smelten niet. Ik heb getwijfeld of ik deze zou noemen, want Jette vond het een vervelend boek. Maar ja, tegenover ieder anekdotisch bewijs kun je een tegenbewijs zetten, en ik vond het boek wel mooi, dus ik noem hem toch. Beetje surrealistisch (het landschap), beetje verdrietig (een depressieve vader), beetje ongeloofwaardig (de clou) en toch een mooi, ontroerend verhaal over familie, vriendschap, moed en ach, die grootste aller dingen: de liefde.

Deze vond Jet dan weer wel mooi: Lieve Langbeen van Jean Webster. Hartstikke oud, maar niet stoffig. Een klassieker dus – op alle internationale leeslijsten te vinden als Daddy Longlegs. Voor dromerige meisjes vanaf een jaar of 13, 14, 17, 25.

Shel Silverstein, Lafcadio, de leeuw die terugschoot. Ik dacht dat mijn herinneringen aan dit boek vooral gekleurd waren door een heerlijke kampeervakantie in Limburg twee jaar geleden, maar toen ik laatst aan de kinderen vroeg wat zij ook alweer zo leuk vonden aan het boek, waren ze nog steeds allemaal onverminderd enthousiast: het is vooral zo grappig. En dat is het ook. Dat ik het verhaal associeer met knapperige broodjes uit het campingwinkeltje en zoele, harmonieuze zomeravonden, rode wijn, doorlezen onder de luifel boven het geraas van regen uit terwijl een juli-onweersbui de lucht klaart, dat is maar bijzaak. Silverstein is een rasverteller en Lafcadio is daar een vrucht van.

Geen week zonder gedichten en met deze kun je maanden vooruit: Rond vierkant vierkant rond van Ted van Lieshout. Zo veel poëzie dat je vanzelf alles gaat zien in trocheeën, jamben en anapesten. Cato, Philip en Jet (destijds respectievelijk 9, 17 en 14 jaar) pakten het boek onafhankelijk van elkaar uit de stapel bibliotheekboeken. Zo handig, vonden ze alledrie, die uitleg over dichtvormen en versvoeten. Fascinerend om de dichter al schrappend en verbeterend aan het werk te zien. En het geeft de burger moed, want zo zie je dat je niet als Vasalis geboren hoeft te worden en de gedichten poef, kant en klaar te voorschijn komen. Het is vakmanschap. En vakmanschap kun je leren. Leg er wat Annie M.G. bij, wat Bette Westera en een bloemlezing met een beetje Elsschot, Nijhoff, Bloem en Beets, en Ted van Lieshout laat zien hoe het komt dat je zo verrast of ontroerd wordt, of waarom je moet lachen. Een dichter wil dat je ‘de woorden proeft alsof je ze nooit eerder gezien hebt.’

Meer inspiratie nodig? Pak dan Het boekenboek van Mirjam Noorduijn en Veerle Vanden Bosch. Half internet in één boek. Nou ja, bijna het halve internet. Een beetje Amazons Listmania in boekvorm. Heel veel jeugdboekentips, waarbij je van de ene favoriet naar de andere vergeten klassieker linkt. Hier kun je 24 pagina’s in pdf bekijken.

Zo is de eerste trede in de opwaartse spiraal al in de tas: mooie boeken. Nu alleen nog die tijd samen doorbrengen.

Moois

9 februari 2018

Er gebeuren nog genoeg mooie dingen, hoor. Kijk maar.

O wacht, u herkent haar niet, onder al die lagen stof? Het is inderdaad al even geleden, maar het is Cato. Mijn schrijfkampioen, weet u nog? Elf is ze nu. Net geworden. Schrijven doet ze nog steeds, in krullen, getekende drukletters, kalligraferend of via haar telefoon. Dat is handig om contact te houden met je moeder als je op wintersport bent.

De foto hierboven was op dag één, toen ze net waren aangekomen, nadat ik al een reisimpressie had ontvangen van twee playbackende meisjes die een afspeellijst, oortjes en een doos viltstiften deelden op de achterbank, met een decor van besneeuwde bergen door het autoraampje.

Ze was uitgenodigd door haar vriendin. Cato had nog nooit geskied, maar het leek haar leuk. Bovendien is ‘nog nooit’ geen criterium voor Cato, die al haar hele leven bomenklauterend, klimmuur-trotserend, als luchtacrobaat in de doeken-hangend, fietsend, zwemmend en dansend door de seizoenen dartelt. Voor alles is een eerste keer, nietwaar?

Het was een daverend succes. Op de eerste dag had ze met de vader van haar vriendin de piste verkend, sleepliftje gerepeteerd en werd ze ingeleid in de edele techniek van het pizzapunten.

De volgende dag ging ze in een skiklasje.

Vriendin en haar broer hadden al een paar keer geskied, dus die kregen apart les, maar dat was geen probleem; er bleef genoeg tijd over om te kletsen, spelletjes te doen, te zwemmen en de sneeuw tot de laatste kristal te benutten.

Iedere dag kreeg ik de laatste stand van zaken via de telefoon, variërend van

Allerliefste mama van de wereld!!
Ik heb vandaag één Angry Birdshandschoen kwijtgemaakt en daarna mocht ik die van B. lenen en daar heb er ook een van kwijtgemaakt en daar voel ik me heel schuldig over. Maar voor de rest heb ik geen heimwee.
xxx Je dochter – I love you!!!!

tot

Hoi lieve mama!! 🙂 Ik ga morgen bowlen!!! En vandaag heb ik booggeschoten!! En ik heb ook gezwommen! Ik hou heeeeeel veel van je!! ❤

Vriendin en haar broer krijgen ook thuisonderwijs, en dat is handig, want daarom gingen ze buiten de schoolvakantie. Cato’s skiklasje had na het weekend dan ook nauwelijks leerlingen meer, met als gevolg dat ze bijna privéles had en ik berichtjes kreeg als

Ik heb ook op een bospaadje geskied. Dat was heel leuk, want er waren heel veel hobbeltjes in de weg! 

Ze genoot.

Dat is het voordeel van tranen, hè: je ogen worden gewassen. Zo kun je de schoonheid van de dingen weer beter zien. En als er dan van alle kanten mensen zijn die willen helpen, die kosten noch moeite sparen om te laten zien dat ze aan je denken of die je meenemen op vakantie, dan kan het zomaar zijn dat je aan het eind van zo’n week een dochter hebt die ski-dansend met haar vriendin over de piste zoeft.

5 december

5 december 2017

Dag kleine sinterklaas,

Het is ingewikkeld, hè? Je begon het leven net een beetje te begrijpen. Een mens probeert eens wat, struikelt, valt, en staat weer op. Zo gaat het eigenlijk bij alles. Bij praten en luisteren, bij leiden en gehoorzamen, bij het opprikken van hapjes van je eigen bord en het inschenken van je eigen beker water. En als het dreigt mis te gaan, of als je jezelf overschat hebt en er opgeruimd moet worden, dan is er altijd iemand die je helpt.

Jij hebt mazzel, want voor jou stonden er zes mensen klaar, tweeënhalf jaar geleden. Die wreven je lijfje droog na het bad, susten je angsten, maakten je aan het lachen, klaarden de lucht als je boos was. Ze buitelden over elkaar heen om jou te begrijpen als je iets kenbaar probeerde te maken, hielden je handen vast toen je stapjes wilde zetten, en het mooie was: ze hadden allemaal zo hun eigen kwaliteiten. De een was expert op het gebied van spelen, de ander kampioen tranen drogen, liedjes zingen of boterhammen smeren. Zo had iedereen wat.

En dan is er ineens eentje minder.

Ik zie je denken: hoe moet dat nou als ik over m’n rug geaaid wil worden? Wie zingt zachtjes ‘In de maneschijn’ in mijn oor? Met wie ga ik aardbeien kopen op woensdagochtend? Wie draagt me zonder zuchten de hele weg terug naar huis, op precies de goede arm, in precies de juiste houding? Hoe kom ik ooit nog bij dat speeltuintje met die vier glijbanen, waar hij me zevenendertig keer achter elkaar het trapje op hielp? Op wiens schouder moet ik nou in slaap vallen?

Ik weet niet wat ik verdrietiger vind: dat je mijn gezicht in je handjes neemt, in mijn ogen kijkt en zegt: ‘Naar papa toe?’ of dat je een hele dag niet naar hem hebt gevraagd.

We doen ons best, hè, dat weet je toch? We zingen wat af, op een trapje naar het raamkozijn, we aaien en dragen en staan op grijze novembermiddagen bij die speeltuin. Maar het is niet hetzelfde, dat begrijp ik wel.

Weet je wat? We spreken af dat we in ieder geval doorgaan met waar wij goed in zijn. Die woensdagochtend wordt nooit meer hetzelfde, maar er is wel iemand om een boekje mee te lezen. Of die je mag helpen met koffiezetten. Iemand die treinbanen voor je bouwt of je hand vasthoudt als het spannend is.

We proberen het gewoon. We struikelen, vallen en staan weer op. En steeds zullen er vijf mensen zijn die je over hem blijven vertellen. Hoe gezellig jullie het hadden op die woensdagochtenden. Hoeveel geduld hij had bij die glijbaantjes. Dat er niemand beter kon zingen van de duizendpoot die schoenenpoetser is. En ik beloof je: er is altijd iemand die je draagt, totdat je zelf weer verder kunt.