5 december

5 december 2017

Dag kleine sinterklaas,

Het is ingewikkeld, hè? Je begon het leven net een beetje te begrijpen. Een mens probeert eens wat, struikelt, valt, en staat weer op. Zo gaat het eigenlijk bij alles. Bij praten en luisteren, bij leiden en gehoorzamen, bij het opprikken van hapjes van je eigen bord en het inschenken van je eigen beker water. En als het dreigt mis te gaan, of als je jezelf overschat hebt en er opgeruimd moet worden, dan is er altijd iemand die je helpt.

Jij hebt mazzel, want voor jou stonden er zes mensen klaar, tweeënhalf jaar geleden. Die wreven je lijfje droog na het bad, susten je angsten, maakten je aan het lachen, klaarden de lucht als je boos was. Ze buitelden over elkaar heen om jou te begrijpen als je iets kenbaar probeerde te maken, hielden je handen vast toen je stapjes wilde zetten, en het mooie was: ze hadden allemaal zo hun eigen kwaliteiten. De een was expert op het gebied van spelen, de ander kampioen tranen drogen, liedjes zingen of boterhammen smeren. Zo had iedereen wat.

En dan is er ineens eentje minder.

Ik zie je denken: hoe moet dat nou als ik over m’n rug geaaid wil worden? Wie zingt zachtjes ‘In de maneschijn’ in mijn oor? Met wie ga ik aardbeien kopen op woensdagochtend? Wie draagt me zonder zuchten de hele weg terug naar huis, op precies de goede arm, in precies de juiste houding? Hoe kom ik ooit nog bij dat speeltuintje met die vier glijbanen, waar hij me zevenendertig keer achter elkaar het trapje op hielp? Op wiens schouder moet ik nou in slaap vallen?

Ik weet niet wat ik verdrietiger vind: dat je mijn gezicht in je handjes neemt, in mijn ogen kijkt en zegt: ‘Naar papa toe?’ of dat je een hele dag niet naar hem hebt gevraagd.

We doen ons best, hè, dat weet je toch? We zingen wat af, op een trapje naar het raamkozijn, we aaien en dragen en staan op grijze novembermiddagen bij die speeltuin. Maar het is niet hetzelfde, dat begrijp ik wel.

Weet je wat? We spreken af dat we in ieder geval doorgaan met waar wij goed in zijn. Die woensdagochtend wordt nooit meer hetzelfde, maar er is wel iemand om een boekje mee te lezen. Of die je mag helpen met koffiezetten. Iemand die treinbanen voor je bouwt of je hand vasthoudt als het spannend is.

We proberen het gewoon. We struikelen, vallen en staan weer op. En steeds zullen er vijf mensen zijn die je over hem blijven vertellen. Hoe gezellig jullie het hadden op die woensdagochtenden. Hoeveel geduld hij had bij die glijbaantjes. Dat er niemand beter kon zingen van de duizendpoot die schoenenpoetser is. En ik beloof je: er is altijd iemand die je draagt, totdat je zelf weer verder kunt.

Spraakverwarring

17 november 2017

Terwijl ik over straat liep, cadansten vertrouwde regels mee op mijn tred: ‘En niet het scheiden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.’ Het werd bijna een dansje, meer ritme dan poëzie, waardoor het vers zijn betekenis verloor.

Wacht even, dacht ik, zo is het niet – de pijn zit ‘m niet in het afgesneden zijn. En ook niet in het scheiden. Ik ben helemaal niet afgesneden, want hij zit in mij en ik in hem. Als er iets is wat me de afgelopen weken duidelijk is geworden, is dat het wel. Waar ik ben, daar is hij en waar hij is, daar ben ik al een beetje. Van mijn geliefde ben ik en van mij is mijn geliefde. Als ik eerlijk ben, is dat altijd zo geweest, ook al zag ik het niet. Ik keek meer naar de oppervlakte: jij doet dit en ik doe dat, en dit is meer mijn verdienste en dat meer de jouwe, en we zijn alleen maar één als ik de eenheid ervaar. Maar zo werkt het niet met eenheden. Die zijn gewoon één, soms tegen wil en dank en soms in volkomen harmonie.

De pijn zit niet in afgesneden zijn. Die zit in de verwarring, in het grote dat niet te bevatten is. Zo groot, dat je het alleen voetje voor voetje kunt benaderen. Waarbij je niet verder kunt kijken dan wat er vlak voor je ligt. Die zit in het kleine, in het aantrekken van peuterschoentjes, wat hij altijd deed. Die zit in geur, in voetstappen op de trap, in autosleutels, in jezelf in de spiegel zien en denken: jij vond me mooi. Die zit in kaplaarzen met het zand er nog op, in een tas met sportkleren. Die zit in ‘Maak je het niet te laat, schat?’ en dat je dat tegen jezelf zegt. Misschien zit de pijn juist wel in het grote besef van niet-gescheiden zijn.

Nee, dacht ik, als er al versregels van Vasalis van toepassing zijn, dan zijn het die uit ‘Tijd’. Ik droomde dat ik langzaam leefde. De schokkende bomen, de regenbogen, de tremor van de zee. En vooral: ‘Hoe kon ik dat niet eerder weten, niet beter zien in vroeger tijd? Hoe moet ik het weer ooit vergeten?’

Tijd

Ik droomde, dat ik langzaam leefde…
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. ‘k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen…
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
– De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd…
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

M. Vasalis,
uit Parken en Woestijnen. Uitgeverij van Oorschot 1940.

 

Mon âme se repose

10 november 2017


John
juni 1963 – oktober 2017

Er waren eens een vader, moeder en vijf kindertjes. De kindertjes waren nog nooit naar school geweest, maar dat gaf niks, want de vader, moeder en alle mensen die ze tegenkwamen, leuk of niet leuk, leerden de kindertjes alles wat nodig was in het leven.

De kindertjes leerden lief te hebben, te vergeven en voor elkaar te zorgen. Ze leerden rennen, zingen, stoeien, en ze leerden zachtjes te doen bij baby’tjes en oude mensen. Ze leerden de minste te zijn en hun boosheid te bedwingen. Ze leerden koken, dansen, zwemmen, drummen, gitaarspelen, boompje klimmen, treinbanen bouwen en fietsen. Ze leerden de waarde van geld en de waarde van liefde. Ze leerden waar Ulaanbaatar ligt, en de Veluwe, wie Johnny Jordaan was, en Willem Drees. Ze leerden wat berenklauw is, waar je erector trunci zit en waarom de prieelvogel zo bijzonder is. En ze leerden ook rekenen, lezen, schrijven en dichten.

Ze leerden dat er voor alles een tijd is: een tijd om moedig te zijn en een tijd om je klein te voelen, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te gooien, een tijd om te huilen en een tijd om te lachen.

En dan waren er nog honderdduizend dingen die ze niet geleerd hadden. Hoe het is om je vader te verliezen, bijvoorbeeld, aan een hartaanval. Hoe het is om gebrokenheid aan den lijve te ondervinden. Deze week hebben Philip, Jette, Cato, Victoria en Jakob hun vader begraven, en ik mijn man. Er valt nog veel te leren.

P.S. Het blog laat ik voor onbepaalde tijd rusten. Er gebeurde toch al niet veel meer op, maar ik beëindig nu ook het abonnement dat ervoor zorgde dat je geen reclame te zien kreeg. Als het goed is, blijft alles het verder doen, al kan het dus zijn dat er voortaan wel irritante reclames in de kantlijn opschieten. Ik kan zeggen: er zijn ergere dingen.

Ik ween

15 december 2012

Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.

Ik ween om twee jongetjes die nooit meer met onze houten treinbaan spelen, op hun knieën, kleine handen die locomotiefjes voortduwen, wangen rood van opwinding.

Ik ween om een meisje dat nooit meer haar armpjes uitstrekt om opgetild te worden.

Ik ween om mooie herinneringen, tafels vol etende, lachende vrienden, logeerpartijen.

Ik ween om mensen die geen hoop meer hebben.

Ik ween om drie cherubijntjes, zalig kijntjes en om de vier mensen die radeloos achterbleven.

Ik ween.

—-