Teylers
22 december 2013
Er zijn van die lessen, die kunnen je op alle fronten verrassen. ‘Etsen als Rembrandt’ was er zo een, in Teylers Museum. Onze laatste grote Rembrandtfrenzie was al even geleden en Jet had vorig jaar in het Rembrandthuis wel wat hand- en spandiensten mogen verrichten bij de etsdemonstratie, maar geen van de kinderen had zelf echt geëtst.
Ik had mijn verwachtingen echter niet te hoog gespannen. Tekenen op commando werkt bij Philip en Jet als een rubber hamer tegen het voorhoofd – als er al een reactie komt, is die zelden vrolijk en opbouwend.
Maar de museumdocenten van Teylers waren fantastisch. Deskundig, nuchter, bezield en vreselijk aardig. Alles wat je nodig hebt om je op je gemak te voelen.
De uitleg was helder. En geruststellend voor degenen die zeker wisten dat ze echt niet konden tekenen en toch geen inspiratie hadden.
‘Als je niks weet, maak je toch gewoon een stokpoppetje of schrijf je je naam?’ zei de mevrouw. ‘Dat wordt juist heel leuk met deze techniek.’
Ze leerden over de verschillende etstechnieken: je smeert een metalen plaat in met was, krast je tekening uit en legt de plaat vervolgens in een zuurbad. Het metaal in de opengekraste lijnen wordt aangevreten door het zuur terwijl de rest van de plaat beschermd is door de was – zo wordt de tekening in de plaat geëtst.
Je kunt ook zonder waslaag en zuurbad werken, door direct op een plaatje te krassen. Met een burijn (een soort gutsje) of droge naald bijvoorbeeld. Daarmee krijg je verschillende effecten.

Van boven naar beneden: ets, burijn en droge naald.
Een ets in was ziet er scherp uit, met burijn wordt de lijn wat voller, en de naald geeft een braampje langs de randen. Als je de ets daarna afdrukt, worden de randen fluweelachtig en pluizig, omdat de inkt achter het braampje blijft zitten. Rembrandt gebruikte alle technieken, soms zelfs in één werk, zoals bij De drie bomen.
De kinderen gingen met de drogenaaldtechniek aan de slag. Ze zouden een tekening maken,
en deze vervolgens overkrassen op een plaatje van plastic (werkt prima in plaats van metaal).
Daarna smeerden ze de etsplaat in met inkt,
en werd de overtollige inkt er met een papiertje afgeveegd. ‘Overtollig’ is subjectief natuurlijk. De ene keer is het juist mooi als je wat extra donkere vegen hebt en de andere keer wil je liever een strakker lijntje.
Vervolgens legden ze de plaat op schoon papier en haalden hem door de drukpers.
Als je trots bent op het resultaat, wil je meer afdrukken maken. In je achterhoofd speelt altijd mee hoeveel mensen je gelukkig kunt maken met een echte Cato.
Het leuke van graveren is dat je je werk gaandeweg kunt uitbreiden. Je kunt bijvoorbeeld beginnen met een varaan en later besluiten dat hij nog gras onder zijn voeten moet hebben. Dan kras je dat erbij in je etsplaatje en maak je een nieuw afdruk.
En het leuke van enthousiaste leraren die goed zijn in hun vak en alle tijd voor je kunnen nemen, is dat je trots bent op je werk. Ook al had je gedacht dat je echt, absoluut, helemaal niet kon tekenen. Laat staan graveren.
Als in hetzelfde pand dan ook ‘De 100 mooiste Rembrandts’ hangen, ga je uiteraard kijken. Met kijkwijzer of speurtocht en soms een vergrootglas.
En met een kennersblik.
Als collega’s onder mekaar, om te zien wat hij ervan gebakken heeft.
—
- De workshop ‘Etsen als Rembrandt’ is nog de hele kerstvakantie te volgen in Teylers Museum. Zie de agenda hier in de kantlijn. Na de vakantie is hij ook te boeken als onderwijsprogramma, van basisschool tot 6 vwo.
- Als je je eerst wilt inlezen, kun je hier allerlei kijkwijzers en achtergrondinformatie downloaden.
Een week uit het leven van… Cato
28 juni 2013
Deze had u nog te goed. Hij is van een paar weken geleden, maar het is de week die ik op foto gezet had voordat mijn computer ontplofte. Die computer is nog niet helemaal gered, maar de foto’s wel. Uit lijfsbehoud heb ik besloten dat het niet uitmaakt voor de reportage; geen week is gelijk. Als ik vorige week had genomen, had u wat meer korte mouwen gezien, twee dansvoorstellingen en Wiplala in plaats van De wind in de wilgen. Ik hoop dat u het me zult vergeven. Hier komt de week van Cato.
Dit is Cato. Cato is zes jaar. Als ze op school had gezeten, zat ze in groep twee. Maar Cato zit niet op school.
Volgens de vastgestelde kerndoelen van het primair onderwijs zou Cato nu horen te weten dat men een boek van voor naar achter leest en een bladzijde van boven naar beneden, niet andersom of willekeurig. Ze zou de begrippen kleinste, middelste, grootste moeten kennen en van 1 tot 10 kunnen tellen.
Ook is groep 2 het moment waarop Cato dient te weten dat er zoiets bestaat als ‘lezen’ en ‘schrijven’ en dat dat twee verschillende dingen zijn. Mocht een zesjarig kind hierin nog geen onderscheid kunnen maken, dan geven de kerndoelen handige tips om een en ander vlot te trekken: ‘Benoem als leerkracht je handelingen: “Ik schrijf eerst even op dat (…) ziek is.” of “Hé op dit briefje lees ik dat we morgenmiddag vrij zijn.”’
Als ik zou willen, zou ik een uitgebreide administratie kunnen bijhouden van alle vorderingen. Er zijn leerlingvolgsystemen met lange, lange lijsten waarop ik kan aanvinken of Cato al weet dat je een bladzijde van boven naar beneden leest. En of haar motoriek wel op schema ligt.

Opdracht uit observatieboekje Leerlingvolgsysteem groep 1-2.
Bron: testen-en-toetsen.blogspot.nl
Sommige mensen kunnen zich nauwelijks voorstellen dat ik het aandurf om Cato zonder leerlingvolgsysteem op te voeden. Maar ach, wat zal ik zeggen? Ik hou ervan om gevaarlijk te leven. Mijn aangeboren leerlingvolgsysteem is erg accuraat. U zult het misschien niet geloven, maar als iemand vraagt of Cato al tot 10 kan tellen, dan hoef ik dat niet in een ordner op te zoeken. Ik weet zelfs uit het blote hoofd of zij een groen vierkant van een rode cirkel kan onderscheiden. Net als vóór 1990 zeg maar, toen het volgsysteem werd ingevoerd.
Cato heeft nog geen vakken die zij dagelijks moet doen. Tot een jaar of zeven, acht vind ik het belangrijk dat de kinderen zo veel mogelijk spelen en voorgelezen worden. Dat hoeft niet per se te gebeuren aan een tafel.
Maar het kan wel.
Die leeftijd van zeven, acht staat niet in marmer gebeiteld. Als blijkt dat Cato volgende week meer leerstructuur nodig heeft, komt die er. Als ze weinig initiatief zou tonen, landerig zou zijn, veel om schermtijd zou vragen, niet zou spelen. Maar zolang haar dagen drukbezet zijn rondom het leef- en leerritme van het gezin, gaat Cato mee zonder rooster. Net als wij allemaal leert ze het meest van het proefondervindelijk leven: de gesprekken aan tafel, in de auto en het dagelijks lezen in de kinderbijbel, boodschappen doen, meehelpen met koken, omgaan met andere mensen, haar plaats ontdekken in de wereld.
Soms heeft ze periodes waarin ze net als Philip en Jet een vakkenpakket wil. Het gaat haar eigenlijk niet om de vakken, maar om het afvinken. Dan maak ik een lijst met dingen als tandenpoetsen, voorlezen, een woordpuzzel, een kaart aan oma schrijven, naar streetdance, een spelletje spelen. Hoe uitgebreider hoe beter. Met een hokje ervoor om af te kruisen. Drie dagen lang is ze dan druk aan het vinken en afwikkelen; activiteiten die ze normaal uit zichzelf doet, maar die op papier ineens officieel zijn. Vervolgens ontdekt ze de keerzijde van het officiële, dat alle dingen die je voorheen met plezier deed, plotseling minder leuk zijn omdat ze moeten in plaats van mogen. En dan speelt ze weer hele dagen met haar poppen of gaat een luisterboek luisteren terwijl ze eigenlijk ingeroosterd stond voor een bordspel. Dat zie ik dan door de vingers.
Want van spelen leer je zo veel. Je leert de wereld om je heen te begrijpen. Je leert jezelf kennen. Je leert verhalen maken, je concentreren, opgaan in een universum waarin jij heer en meester bent – in plaats van leerling.
En als er dan een andere leerling komt kijken, van een afstandje, dan denk je eerst: ‘Nee, hè…’
Maar dan herinner je je hoe jij je voelt in zo’n situatie. Dat het naar is om weggestuurd te worden. Dat het oneerlijk voelt als mensen ervan uitgaan dat jij wel weer alles zult vernachelen, terwijl je alleen maar wilt leren. En dan geef je je zusje het voordeel van de twijfel.
Zo belangrijk is spelen. Daarom stel ik voor dat iedere kabinetsformatie verplicht vergezeld gaat van een sessie speltherapie. Als opfrissertje.
Daarnaast heeft Cato deze week:
- Scones gebakken (onder leiding van haar broer, die met dit zusje continu onderworpen wordt aan een opfriscursus Inlevingsvermogen Tonen en Creatieve Oplossingen Verzinnen).
- Geschreven in haar schrijfboekje (2x). Schrijven is een van de weinige dingen waar we schoolboekjes bij gebruiken. Cato kan al wel blokletters, maar ik vind het belangrijk dat ze een vlot en soepel handschrift ontwikkelt en dat gaat beter met een goede methode dan met zelfgeconstrueerde letters. Bovendien is schrijven niet mijn expertise, dus zoals ik een kookboek gebruik bij moeilijke recepten en een wiskundeboek bij algebra, zo gebruik ik ook de kennis van bekwame, behulpzame makers om mijn kinderen goed te leren schrijven.
- Gefietst naar de kinderboerderij.
- Engels: onder meer Heckedy Peg en King Bidgood van Audrey en Don Wood voorgelezen, meesters van de lichtval in kinderboekenillustraties.
- Engels (2x): het programma van de online klas van Rosetta Stone.
- Ze is spion, prinses en Onzichtbare Man geweest met een vriendinnetje dat de hele middag bij ons was.
- Ik heb voorgelezen uit De wind in de wilgen van Kenneth Grahame terwijl Cato er een tekening bij maakte van Das in zijn burcht.
- Biologie: boekenleggers en kaarten gemaakt met de bloemen die we vorig jaar geplukt hadden en lang hadden laten drogen. Zo lang dat we ze eigenlijk een beetje vergeten waren en het dus een verrassing was dat we op een regenachtige lentedag toch iets fleurigs konden doen. Gekleed voor de gelegenheid.
- Geëxperimenteerd met de doos ‘Kristallen kweken en edelstenen’ die Cato voor haar verjaardag had gekregen. Wederom in gelegenheidskleding.
- Zelf gelezen in Job en de duif van Eveline De Vlieger en Noëlle Smit en twee prentenboeken van Max Velthuijs.
- Geschilderd.
- Het hele luisterboek De schippers van De Kameleon van Hotze de Roos geluisterd terwijl zij in haar TopModel-kleurboek kleurde.
Cato heeft drie vaste clubjes per week. Streetdance, de woensdagmiddagclub (sport, spel en knutsel met kinderen uit de buurt) en zwemles.
Verder hadden we deze week één uithuizige dag, een bijeenkomst van Cato’s thuisonderwijsclub The Home Learners. De organisatoren doen hun best een afwisselend jaarrooster te maken: de ene keer gaan ze naar een museum, dan weer naar zwembad, speeltuin of hortus. Of er worden workshops gegeven door stagiaires.
Nu stond er een museum op het programma, eentje waar ik zelf niet snel opgekomen zou zijn: het Museum voor hedendaagse Aboriginalkunst in Utrecht. Omdat er minstens zes nationaliteiten vertegenwoordigd zijn bij The Home Learners en alle deelnemende gezinnen per seizoen een activiteit moeten organiseren voor de groep, komt de hele wereld vanzelf langs. Deze keer had een Australische moeder een rondleiding en workshop besproken.
Er valt namelijk heel wat te vertellen over de geschiedenis en de kunst van de Aboriginals. Die schilderijen, hè, dat zijn eigenlijk verhalen. Het lijkt een verzameling stipjes, streepjes en vlekjes, maar zoals bij alles: niets is wat het lijkt. Iedere lijn op het doek heeft een betekenis. Er zijn streepjes die mensen uitbeelden, slangen, vogels.
Met al die symbolen en kronkels wordt duizenden jaren Aboriginalgeschiedenis verteld. De mooie dingen en de verdrietige. Aboriginals hebben geen schrift, daarom vertellen ze hun geschiedenis aan elkaar door met woorden en tekeningen.
Na de rondleiding mochten de kinderen hun eigen verhaal vertellen. Met stipjes en vlekjes en streepjes.
Zo eindigde Cato’s week. Ik heb de kerndoelen er nog eens op nageslagen en ik geloof dat we aardig op schema zitten. Alleen het doel ‘laat zien dat hij naar een ander luistert en geeft gepaste feedback, bijvoorbeeld door te knikken of te antwoorden’ is nog in ontwikkeling. Cato’s gepaste feedback bestaat voornamelijk uit luidruchtige repliek in plaats van een volgzame hoofdknik. Ik geloof dat ik daar nog maar wat remedial teaching tegenaan gooi.
—-
Meer ‘Weken uit het leven van…’:
Paleis op de Dam
12 juni 2013
Als je geen gouden keeltje hebt en niet tot de naaste vriendenkring van Jeroen Krabbé behoort, kun je het Rijksmuseum nog steeds het beste bezoeken vóór elf uur ’s ochtends of na drie uur ’s middags. In de tussentijd is er mooi het Paleis op de Dam.
Cato’s eerste associatie met het Paleis is Wiplala, het kaboutertje van Annie M.G. dat in het gelijknamige boek op de Dam terechtkomt. Daar, bovenop het dak van het Paleis, wekt Wiplala de reus Atlas tot leven. Atlas draagt het hemelgewelf op zijn rug – Annie heeft het per abuis over de aardbol, maar dat vergeven we haar subiet – en is blij dat hij even van vlees en bloed geworden is: hij heeft al vierhonderd jaar jeuk op zijn rug en kan nu zijn bol een paar minuutjes afleggen (‘Permitteert u dat ik even krab?’) voordat hij terugbetinkeld wordt in het beeld dat nog altijd prominent op het paleisdak staat.
Philip en Jet kunnen Wiplala ook dromen, maar zij herinneren zich het Paleis daarnaast van de thuisonderwijsrondleiding die we er voor de verbouwing eens gehad hebben. Deze keer deden we een audiotour; helemaal nieuw sinds de heropening.
Eigenlijk moet je het Paleis op de Dam minstens drie keer bezoeken. Een keertje voor de geschiedenis, een keertje voor de kunst en een keertje voor de architectuur. Zo’n Burgerzaal bijvoorbeeld, daar kun je alleen al een halfuur rondkijken naar symboliek.
Atlas staat er ook, daar achteraan, om aan te geven dat Amsterdam toch gewoon het middelpunt van het universum is. Voor wie de hint ontgaan is, staat er aan de andere kant van de zaal nog een beeld: de Stedenmaagd van Amsterdam, neerkijkend op de wereld die aan haar voeten ligt. Alles sans gêne uiteraard; een visie die de hoofdstad nooit echt verlaten heeft. Of zoals wij laatst iemand hoorden zeggen: ‘Waarom zou ik Engels leren? Laten zij maar Amsterdams leren. Er komen meer Engelsen naar Amsterdam dan er Amsterdammers naar Engeland gaan.’
In de marmeren vloer liggen prachtige zeventiende-eeuwse kaarten van het oostelijk en westelijk halfrond en overal zijn personificaties in beeld en reliëf: de vier elementen, de windrichtingen, Minerva, godin van de wijsheid, samen met ‘Kracht’ en ‘Goed Bestuur’. ‘Nijd’ (in de vorm van Medusa) en ‘Hebzucht’ (koning Midas) worden er vertrapt door ‘Gerechtigheid’, alles even imposant.
Cato is nog niet volkomen ingelezen in de Klassieken en haar audiotour ging over de geschiedenis; Lodewijk Napoleon, eerste koning van Holland en broer van -. Lodewijks zoon, prins Louis, leidde Cato rond in het Paleis van het begin van de negentiende eeuw. Langs slaapkamers en bijzondere vertrekken, gangen en zalen waar de ornamenten en beeldhouwwerken ook weer een betekenis hebben. Prinsje Louis vertelde mooie verhalen, maar stelde ook vragen. En telkens als Cato het antwoord wist, kon ze een sticker op haar rondleidingsmedaille bijplakken.
Philip en Jet kozen voor een audiotour die in de zeventiende eeuw speelde, toen Paleis nog stadhuis was. De tour werd geschreven door Simon van der Geest, schrijver van rapversie Dissus, over Odysseus en zijn matties. De tour gaat over de dertienjarige Jacob de Graeff, zoon van de burgemeester. Of eigenlijk zoon van een burgemeester, want van de vijftiende tot de negentiende eeuw had Amsterdam vier burgemeesters tegelijkertijd.
Ook in dit avontuur is er aandacht voor de metaforen op de muren; Jacob voert gesprekjes met onder meer Atlas en Apollo, maar om meer te begrijpen van de symboliek is het wel het allerleukst om de mythen te kennen. Het geldt voor alle kunst: je kunt pas je mening geven als je begrijpt wat er verteld wordt.
Beide tours eindigden in de spannendste kamer van het Paleis: de Vierschaar, de kamer waar de doodsvonnissen werden uitgesproken. Herkent u de scène achter Jet?
Voor prinsje Louis werden er in de negentiende eeuw gordijnen voor de reliëfs gehangen, zodat hij geen nare dromen zou krijgen als hij wandelend door het paleis in de Vierschaar terechtkwam. Maar meer dan vonnissen uitspreken, gebeurde er niet. In de kamer zelf zijn nooit akelige straffen uitgevoerd, daarvoor hadden we het Damplein natuurlijk, want waarom zou je in stilte radbraken als je het ook met publiek kunt doen?
En nu moeten we nog een keer terug voor de architectuur. Daar weet ik veel te weinig van. Niks eigenlijk. Gelukkig mag ik me daar ambtshalve in verdiepen. Een mens is nooit uitgeleerd.
—
- Een artikel over de audiotour ‘Jacobs avontuur’ van Simon van der Geest.
- Dit is de scène achter Jet in de Vierschaar.
- Kijk altijd even op de website van het Paleis voor de actuele openingstijden. Het middelpunt van het universum wil nog wel eens gesloten zijn wegens staatszaken.
Rijks
15 april 2013
Ik heb nog even getwijfeld of ik zaterdag naar de opening zou gaan, want ik ben zo benieuwd. Maar ik ben vooral benieuwd naar het museum aan de bínnenkant, en die zie je toch beter als je niet met 2500 man tegelijk door de zalen schuifelt.
Want hoewel de publiciteitsafdeling van het Rijksmuseum een lauwerkrans omgehangen mag krijgen, zit er natuurlijk wel een keerzijde aan die puike communicatie. Ergens in november, heb ik nu met mezelf afgesproken. Tot die tijd behelpen we ons met bewegende beelden, beeldschermschilderijen, appjes en boeken.
Zoals Donald Duck.
Donald als suppoost, de Zware Jongens die het voorzien hebben op Duckwacht, het Melkmuiltje dat al op zaal hangt en de collectie die verzekerd is bij DagoRisk, dat moet toch een collecters item worden. Deze week te koop.
Eigenlijk heb ik niet zoveel met strips, maar de Rembrandt van Typex lijkt me bijzonder. Ik moest even wennen aan de weelderigheid en soms botheid van de tekeningen, maar je ziet aan alles dat er veel aandacht aan besteed is en de platen fascineren. Bovendien, iemand die zo mooi Rembrandts Elsje kan natekenen, is een kunstenaar.

Typex’ Elsje
Over strips gesproken: wist u dat de canonstrip uit is?
Ik had op de onderwijsbeurs de kaft en de aankondiging al gezien, maar nu is hij echt uit. In de stijl van Van nul tot nu, u weet wel, die onvolprezen reeks van Thom Roep en Co Loerakker. Ik had een klasgenoot die er zijn eindexamen Geschiedenis zo’n beetje mee gehaald heeft. Deze nieuwe Van toen tot nu, de canon van de vaderlandse geschiedenis is helaas niet door Roep en Loerakker gemaakt, maar ziet er wel veelbelovend uit. Het eerste deel gaat over de 25 canonvensters van de hunebedden tot Eise Eisinga. In november wordt het tweede deel verwacht; van de Patriotten tot Europa.
Maar het allerbenieuwdst ben ik naar deze.
Het grote Rijksmuseumvoorleesboek. De GRV. Met 25 verhalen van 25 schrijvers bij 25 kunstwerken. Ik heb het boek nog niet in huis, maar wat ik kon inkijken, zag er heel fijn uit. Daar komen we de zomer wel mee door.
—-
- In de mooie documentaire Het Rijksmuseum in 100 voorwerpen worden de eerste vijf bijzondere voorwerpen liefdevol toegelicht: een bonk peperkorrels uit het wrak van een VOC-schip, het jasje van een kampoverlevende uit Mauthausen, een foto van de krakersrellen bij de kroning in 1980 en twee bijzondere schilderijen: eentje met een Japans verhaal over Deshima en eentje met het verhaal van de Sint Elisabethsvloed uit 1421 dat (doorgezaagd en wel) de Beeldenstorm overleefde.
- Lekkermakende fotoreportage van NRC.
- Het uur van de wolf zond een vierdelige documentaire uit over de verbouwing, waarin alle slapstick, natte voeten, gemiste veilingstukken, fietstunnelactivisten en de stoet projectmanagers aan je voorbijtrekt. Met als climax het eindelijk, eindelijk ingerichte museum. Deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4. Prachtig gemaakt door Oeke Hoogendijk.
- Hier alle posts over kunst met kinderen.
Kijken, hè!
11 december 2012
Vanaf vanavond dertien dinsdagen op Nederland 2 om 20.25 uur.
Het promofilmpje dat erbij hoort vond ik niet mooi, veel te blits. Van je geschiedenis-is-hip-man en teksten als ‘mediahype’, ‘immigranten’ en ‘afgeslacht’. Hier een mooiere impressie van de Gouden Eeuw.
We gaan de serie wel kijken natuurlijk. Want geschiedenis hoeft helemaal niet hip te zijn, het is gewoon mooi. Verhalen! Wie houdt er nou niet van verhalen? En dat treft, want daar is er toevallig nog eentje van verschenen.
Dat prachtige gouden boekje over de Gouden Eeuw. Van Niesje, het meisje dat middenlinks op de Nachtwacht staat.
Met tekeningen waar Rembrandt wel even twee keer voor over zijn penseel zou kijken.
Hollandse wolkenluchten, schaduwpartijen waar je u tegen zegt.
En een lief verhaal. Voor maar 6,50. Gouden dealtje. Het meisje met de gouden jurk van Jan Paul Schutten en Martijn van der Linden, isbn 9789047612490.
—
- De website van De Gouden Eeuw.
- De kinderserie van De Gouden Eeuw, waarvan hier de (erg leuke) eerste aflevering te zien is.
- In het Westfries Museum en in het Amsterdam Museum(voorheen Amsterdams Historisch) zijn nu ook tentoonstellingen over de Gouden Eeuw.
- Je moet natuurlijk ook langs de echte Nachtwacht in het Rijksmuseum (met audiotours voor alle leeftijden) en langs het Rembrandthuis om je goudeneeuwarrangement compleet te maken.
Meesterwerken
25 november 2012
Omdat het de laatste tijd niet zo vaak lukt om naar een kunstmuseum te gaan, behelpen we ons even met boeken. Zo erg is dat niet natuurlijk. Je zou bijna vergeten dat het gros van de wereldbevolking geen Vermeer in de buurt heeft hangen. Verwende nesten zijn we. Een Australische vriendin vertelde dat haar familie 2000 kilometer had gereisd om een tentoonstelling oude Hollandse meesters te bezoeken. De schilderijen waren maar een paar maanden in Australië, dus men kwam van heinde en ver om een echte Rembrandt te zien. Nee, dan wij, met op iedere straathoek doeken die je tot tranen kunnen roeren.
Als zelfs die straathoek niet lukt, bijvoorbeeld omdat er iemand op je buik hangt die telkens ‘Taaat’ roept -heel hard- en altijd smoezelige handjes heeft omdat ze graag wat te knabbelen met zich meedraagt -een worteltje met houmous, een kaakje, een stukje halfvloeibare geitenkaas of een doosje rozijntjes – zolang het maar een fijn palet van vlekken achterlaat op een museumtapijt – en omdat je geen puf hebt om met nog drie man in je kielzog naar die straathoek te strompelen en te zeggen dat er géén invasion-of-the-bodysnatchertje gespeeld mag worden in de museumzaal, of als het om een andere reden niet lukt een schilderij te bezoeken, dan zijn er de boeken.
Wij doen het momenteel met Meesterwerken, de kunst van het kijken naar kunst. Schilderijenboeken bij de vleet, maar zo af en toe springt er eentje tussenuit, zoals deze. De aanpak heeft iets weg van Cummings Een andere kijk op kunst, maar dan minder ijdeltuiterig, vriendelijker en beter. Meesterwerken geeft van 66 kunstwerken één pagina schilderij en drie pagina’s uitgelichte details met ‘rondleiding’.
Zoals de Stoel met pijp.
Toen ik de kinderen vroeg welk schilderij ze het mooist vonden, konden ze moeilijk kiezen. Experiment met een vogel in een vacuümpomp vonden ze fascinerend. En 3 mei 1808 zielig. Uiteindelijk koos Philip de Sixtijnse kapel, ‘omdat je dan meteen een paar schilderijen hebt, veel om naar te kijken.’
Jet nam tot mijn verbazing een stilleven. Ze vond het zo mooi omdat het bijna te echt lijkt, ‘ook al weet je dat hij het nooit allemaal tegelijk zo geschilderd kan hebben; al die verschillende bloemen en vruchten komen helemaal niet in dezelfde seizoenen voor’.
De meerwaarde van Meesterwerken zit voor mij in de tekst. De rondleiding is gezellig en zit vol opzienbarende weetjes. Alsof de schrijvers met je meewandelen op zaal, hier en daar een hoekje aanwijzend of een verborgen symbool. Soms laten ze je meer afstand nemen zodat je de compositie beter ziet.
Een ander boek dat hierbij aansluit is Hall’s iconografisch handboek, waarin honderden symbolen uitgelegd worden. Altijd goed om in de kast te hebben staan. Er moet vast ook een appje voor bestaan, maar sinds onze iPad gejat is, ben ik niet meer zo gemotiveerd die te zoeken en gebruiken we het boek dat al twintig jaar trouwe dienst doet. Als je bijvoorbeeld een hondje op een schilderij ziet, zoek je onder ‘hond’ en vertelt Hall je dat het een teken van trouw is. Geliefden lieten er vaak eentje bij schilderen dus. Zo vroeg Philip zich bij Titiaans Bacchus en Ariadne af waarom een figuur een slang om zijn arm gekronkeld had. Het bleek een middel om bacchanten uit te beelden; waarom moet je zelf maar even lezen.
Een andere bekende is de schedel, een doodshoofd dat schijnbaar achteloos in een hoekje ligt. Het staat voor vergankelijkheid: het leven is kort. Zeepbellen betekenen hetzelfde – en de insecten op het stilleven dat Jette uitkoos ook.
Op deze manier verklaart Hall spreekwoorden, dieren, personages. Hoe worden de vijf zintuigen afgebeeld? Hoe herken je de vier seizoenen?
Wat je van een kunstwerk vindt, is natuurlijk persoonlijk. Maar hoe je ernaar kijkt, heeft te maken met hoeveel je ervan snapt.
—
- Karen Hosack Janes, Ian Chilvers en Ian Zaczek, Meesterwerken, de kunst van het kijken naar kunst, isbn 9789045202136.
- James Hall, Hall’s iconografisch handboek, onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst, isbn 9789074310055.
- De Sixtijnse kapel kun je ook online bezoeken (en heel ver inzoomen).
Mei
22 mei 2012
Gek is dat. Op het moment van schrijven lijken dingen best coherent en toepasselijk. Maar als je het achter elkaar zet, kun je toch een raar beeld krijgen. Dat was vroeger met mijn dagboeken. Ik was niet zo’n trouwe schrijfster en vaak begon een stukje met: ‘Lief dagboek, het is alweer veel te lang geleden dat ik heb geschreven.’ Met als gevolg dat ik later bladzij na bladzij teruglas hoe weinig ik schreef en hoezeer ik me voornam vaker mijn dagboek bij te houden. Alsof het bijhouden het doel op zich was en ik niets anders deed dan me wentelen in schuldgevoelens over mijn mislukte pogingen. Terwijl ik mijn jeugd toch echt anders doorbracht.
Als ik hier nu mijn laatste posts bekijk, komt het me ook bevreemdend voor. Een beetje verzuurd. De grumpy old lady die afwisselend nostalgische muziek luistert, films kijkt en tegen de gordijnen moppert. Terwijl we daarnaast best andere dingen doen. Waarvan akte.
Zo was daar het culturele hoogtepunt van het jaar. Als u niet in een slaapzak voor het loket heeft gelegen, is de kans groot dat u geen kaarten heeft weten te bemachtigen. Een korte impressie van wat u gemist heeft.
Zij is telkens de blonde in het midden.
Maar dat zag u al aan haar ijver en toewijding, hè?
Omdat de balletschool gegroeid is, worden er dit jaar meerdere optredens gegeven. We hebben er nog een in het verschiet waarin, net als vorig jaar, naast Jet ook Cato een prominente rol zal spelen.
Voorts bracht mei een nieuwe kostganger.
Vooralsnog eentje die zich beperkt tot volle yoghurt en venkel,
maar dat wordt dan ook met overgave gesavoureerd.
Verder slokjes thee en water. Niet uit zo’n lullige tuitbeker natuurlijk. Als vierde wil je een beetje serieus deelnemen aan het gezin.
Ze werkt hard aan haar basisvaardigheden. Geluid maken, dingen vastpakken, zich voortbewegen. Allemaal heel rudimentair, hoor. Hoewel wij persoonlijk in ‘baaa-pa’ duidelijk de woorden mama en papa herkennen. En waar een ander nauwelijks meer dan een gefrustreerde buikligging ziet, zien wij een onmiskenbare poging tot kruipen.
Ze wordt ook graag gedragen. Op buik, heup en rug, in doeken, in armen,
in verscheidene draagbuidels.
Hoewel ze alles wel zou willen proeven, nemen we haar darmen een beetje in bescherming. Zoals toen we een bijzonder noviteitje aten. Een doerian. We kenden de vrucht vooral uit de wiskundeboeken van Philip en Jet en van Michael Palin op zijn wereldreizen.
Doerian staat bekend om de bijzondere smaak en afstotelijke geur; het wemelt van de historische citaten die het trachten te omschrijven. De een heeft het over ‘een smaak van volle custard met rijke amandelen’, zo ‘voortreffelijk dat hij alle fruit ter wereld overtreft’. Een ander: ‘its odor is best described as pig-shit, turpentine and onions, garnished with a gym sock’ en ‘your breath will smell as if you’d been French-kissing your dead grandmother’.
Toen ik er eentje bij de Chinese supermarkt zag, kon ik hem niet laten liggen.
Het was geen onverdeeld genoegen. Eigenlijk ben ik het met alle citaten wel eens. Nadat iedereen geproefd had, hadden we nog driekwart doerian over. Ik heb hem door vruchtenshakes met veel banaan en frambozen gepureerd (opdrinken met een rietje en een deksel, want je blijft hem door alles heen ruiken) en de rest aan de buren gegeven. Vooral de oud-zeevaarder en de Indische buurman waren er blij mee.
Over eten gesproken: we hebben ook weer eens boter gemaakt. Met Cato ben ik begonnen in Het kleine huis in het grote bos van Laura Ingalls Wilder. Alle boeken uit de serie staan tjokvol spijzen (deel vier, De grote hoeve, spant de kroon, daar kregen we voortdurend trek bij het lezen) en in het eerste deel wordt uitgebreid verteld hoe de familie Ingalls haar boter maakt. Jet herinnerde zich dat het zo lekker was toen we dat eens nadeden. Wel veel simpeler dan in negentiende-eeuws Amerika: wij gebruikten een pakje slagroom, een lege pot en tien minuten ellebogenstoom – in dit stukje heb ik het allemaal al eens neergezet. Ook deze keer was het weer een succes.
Ach, en dan was er nog ons impressionistenprojectje. Herkent u de Japanse brug van Monet?
Leuke kinderboeken hierover zijn Linde in de tuinen van Monet van Christina Björk en De schilders van Parijs van Philip Freriks. Philip en Jet besloten tot een stilleven, deels op pointillistische wijze. Klinkt deftig. Zorgt er vooral voor dat je schilderij niet gauw mis kan gaan. Bij een verkeerde streek zeg je gewoon dat het zo hoorde. Van Gogh werd ook miskend in zijn tijd.
Lief dagboek, ik hoop gauw weer eens meer te kunnen schrijven. Maar nu moet ik naar mijn baby.