Raadgedicht

19 oktober 2015

Drie weken geleden zag ik het voorbijkomen op twitter: raadgedicht. Sindsdien is het vaste prik. Op maandag kijken we wat het nieuwe gedicht is, gedurende de week denken we erover na en op vrijdag bekijken we de oplossing.

Raadgedicht is een idee van kinderboekenschrijfster Rian Visser. Zoals veel goede dingen in het leven is het concept verrassend eenvoudig: in een raadgedicht ontbreekt één woord. Tien maandagen lang komt er een nieuw gedicht online van een bekende jeugddichter. Elke week kun je tot donderdag 17.00 uur je oplossing insturen en elke vrijdag wordt de uitkomst bekendgemaakt.

Het leuke is dat alle leeftijden gelijkwaardig raden: volwassenen hebben misschien een voorsprongetje door een grotere woordenschat, maar dat wordt door jongere kinderen ruimschoots gecompenseerd door originaliteit. Hokjesvrij denken: het voorrecht van de jeugd. Daarbij biedt raadgedicht fantastisch veel gespreksonderwerpen. Hoeveel lettergrepen heeft het woord volgens jou? (En voor jongere kinderen: wat is een lettergreep?) Is het raadwoord een zelfstandig naamwoord of niet? (Een woord waar je ‘een’ voor kunt zetten.) Zie je een patroon, zoals een beginletter die steeds terugkomt of een klank die mooi past bij de rest? Kan het woord een tegenstelling zijn van iets wat eerder gezegd is, of is het eerder een synoniem?

In het gedicht van vorige week, ‘Vissen’ van Corien Oranje, vonden wij dat het zowel een bijvoeglijk naamwoord als een bijwoord kon zijn. Een bijvoeglijk naamwoord, omdat er iets kan staan over de koralen zelf: stralende, wulpse, rode. Of een bijwoord, over hoe er ‘gewuifd’ wordt: langzaam, speels, moedig. Maar Jet (13) had nog een ander idee. Zij dacht aan ‘tienduizend wuivende koralen’. Een telwoord dus.

Fragment uit ‘Vissen’ van Corien Oranje.

Ieder gedicht zorgt wel voor iets waarover we in gesprek raken. Zonder waardeoordelen, zonder goed of fout, met verrassende uitkomsten. Bij ‘Strand’ waren de kinderen bijvoorbeeld eensgezind van mening dat de ik-persoon een meisje was. Die gedachte was bij mij niet eens opgekomen, omdat ik wist dat het geschreven was door Ted van Lieshout. Verder vond ik dat het raadwoord absoluut een werkwoord moest zijn, en dat het in contrast moest staan met ‘durven’ in de regel eronder. Daar waren de kinderen het niet mee eens (terecht, bleek later).

Fragment uit ‘Strand’ van Ted van Lieshout.

Maar de gedichten zijn niet alleen kapstokken voor taalonderwerpen. ‘Skelet’ van Rian Visser paste toevallig mooi bij het anatomiehoofdstuk waar we mee bezig waren. Tijdens het lezen namen we met een tekening de botjes door, om Cato (8) en onszelf op ideeën te brengen voor het raadwoord. Waren het (vinger)kootjes? Ribben? Wervels?

Ik besloot er een poëzieweek van te maken, dat hadden we al een poos niet gedaan. Het zal u verbazen, maar mijn kinderen stonden niet onmiddellijk te juichen. Als zeven geitjes kroop de een onder een kussen, holde een ander de kamer uit en sloot de derde zich op in het toilet. Nou geef ik niet snel op, dus er kwam een pot thee op tafel, een halve overgebleven chocoladetaart van het weekend (daarmee wordt zelfs vectormeetkunde gezellig) en een stapel verzamelbundels. En geloof het of niet, maar dan komt de stemming er vanzelf in. Eerst wil iedereen zijn favoriete gedicht voorlezen: ‘De idioot in het bad’ (Jette, 13), ‘Insomnia’ (Philip, 16), ‘Oertijd’ (Cato, 8) – altijd mooi om aard en leeftijd te zien weerspiegelen. En daarna geht’s loss. Dan herinnert eentje zich een bekende strofe van een tijd geleden. Of zien ze op de bladzijde ernaast een gedicht dat ook leuk is.

Of iemand wordt nieuwsgierig naar wat er nog meer geschreven is door een bepaalde dichter. Of een grote broer of zus wil iets voorlezen aan een kleinere, omdat ze er zulke goede herinneringen aan hebben.

Net als bij de raadgedichten zoeken we dan naar patronen. We kijken naar het ambacht, want dichten is meestal niet het onder elkaar zetten van rijmende zinnen. Ik liet drie versvormen zien: het sonnet, het rondeel en het kwatrijn. Vervolgens maakten de kinderen elk een gedicht in een versvorm naar keuze. Cato koos een kwatrijn (rijmschema aaba):

Philip en Jet namen een rondeel (ABab abAB abbaAB, de hoofdletters betekenen dat de hele zin wordt herhaald). Met als resultaat bij Philip:

En bij Jet:

En dat in twintig minuten. Ik gooi het op de chocoladetaart. En op raadgedicht, want dat was de aanzet. In dat kader is er trouwens nog een leuke bundel: In een slootje ben ik een bootje van Bette Westera en Klaas Verplancke (ill.). Die bevat geen raad-, maar raadselgedichten:

Wij zijn een stel, het mes en ik.
Wij zijn al jaren samen.
Het mes snijdt alles kort en klein,
en ik, ik prik met name.

Zo staan er een stuk of twintig in. Net als bij raadgedicht voor een ruime leeftijdsmarge, want ze zijn niet allemaal even simpel; Jet en ik hadden er ook een paar mis.

En onthouden dus, de komende weken: raadgedicht. Nog vier weken iedere maandag een verse.

De kleinste vrede

24 februari 2014

Olijfboom
Vorige maand nog schreven Philip en Jet een gedicht van hem over, en nu is Leo Vroman niet meer. Geen volslagen onverwachte gebeurtenis, want hij is met zijn 98 jaar niet in de wieg gestorven, maar het is toch iets wat je een paar dagen bezighoudt. Dat je een weekend lang ‘Kom vanavond met verhalen…’ in je achterhoofd voelt soezelen, zeg maar.

Dat soezelt alleen in je hoofd als je het kent, natuurlijk. Daarom wil ik zo graag dat Philip, Jet, Catootje en straks Victoria al die regels ook kennen. Van Vroman, Elsschot, Slauerhoff, Vasalis, Achterberg, Bloem. De namen bij elkaar zijn al bijna poëzie.

Mijn kinderen hoeven niet per se hele gedichten uit hun hoofd te kennen, hoewel dat wel het mooiste is, maar een paar strofen zijn wel goed. Genoeg om het gedicht te kunnen opzoeken als je het wilt voorlezen aan je geliefde, om het te laten opborrelen op onverwachte momenten, als je iets op straat ziet gebeuren, naar een schilderij kijkt of op het nieuws hoort dat de dichter is overleden.

Ik heb me altijd voorgesteld dat Leo Vroman het onuitstaanbaar slimste kind van de klas was. Goed in alles. Niet alleen in wiskunde, nee, ook nog eens creatief, met zijn schrijven en formidabele taalgevoel. Empathisch, want een dichter, waarschijnlijk ook nog grappig, lief voor dieren en bij tekenen weer de beste. Ik weet niet hoe hij in sport was, maar het zou wat mij betreft genoeg zijn geweest om met lood in mijn schoenen naar de schoolreunie te gaan.

Gelukkig heeft Vroman veel uitgedeeld van zijn talenten. Hij werd wetenschapper, bioloog en bloedonderzoeker, tekende, schilderde en dichtte. De regels hierboven komen uit zijn bekendste gedicht ‘Vrede’. Moet u zelf hier maar even lezen. Er is al veel op los geanalyseerd, maar wat ik nog interessanter vind, is dat hij 57 jaar na ‘Vrede’ een ander gedicht publiceerde. Nou moet u eerst ‘Vrede’ lezen en dan deze:

De kleinste vrede

Als een musje van achttien gram
met wat olijfdrab aan zijn teentje
op een ochtend bij ons kwam,
en nog eentje, en nog eentje,

dan na onderling beramen
keken zij mij even aan
en tjilpten een verhaaltje samen,
ik zou er geen tjilp van verstaan,

maar zou een vrede ondergaan en
dan voelde ik alle haat en
pijn dit land verlaten.
En o mijn tranen.
O mijn tranen

Uit: Leo Vroman, Daar, 2011.

Mooi, hè? De afschuwelijke beelden en grofheid uit ‘Vrede’ en dan het tere van ‘De kleinste vrede’. Je kunt je tranen laten vloeien, terwijl je tegelijkertijd de haat en pijn afwijst die de tranen veroorzaakt hebben. Ik zou toch naar die schoolreunie gegaan zijn om hem daarvoor te bedanken.

Uren, dagen, maanden, jaren,
Vliegen als een schaduw heên.

Rhijnvis Feith kreeg zelf negen kinderen, dus hij zal het wel geweten hebben. Voor je het weet heb je een zoon met schoenmaat 45 en een gebronsde strandrug.

De vorige Week uit het leven van… Philip is al bijna vijf maanden geleden, tijd voor een volgende. Philip is inmiddels veertien jaar.

Deze week werd een projectweek. Dat had ik vooraf niet voorzien, maar op vrijdag stond er een wandeling gepland door de Amsterdamse Plantagebuurt en het leek me mooi de week daaromheen in te vullen. Museumdocenten van het Verzetsmuseum zouden twintig jongeren rondleiden langs monumenten en gebouwen die herinneren aan de Tweede Wereldoorlog.

De wandeling was onderdeel van een dag die we voor thuisonderwijsjongeren georganiseerd hadden. Sinds een paar maanden ben ik met twee collega-moeders een Voortgezet Thuisonderwijsgroep begonnen, voor jongeren vanaf twaalf jaar. Eens in de paar weken plannen we een dag speciaal voor hen, waarbij de jongere broertjes en zusjes afzijdig gehouden worden. Beetje educatief, beetje kletsen, sam-sam. Een rondleiding door het Van Gogh gecombineerd met een stadspicknick, een scheikundemiddag die overloopt in een watergevecht, dat werk.

Een belangrijk onderdeel van thuisonderwijs is dat kinderen van alle leeftijden met elkaar omgaan, geduld oefenen, van elkaar leren en zo van jongs af met beide benen in de échte maatschappij staan, waar tenslotte ook alle leeftijden door elkaar werken en leven. Omdat het voor onze kinderen zo’n groot deel van hun dagelijks leven uitmaakt, is een dag met alleen leeftijdsgenoten een mooie afwisseling.

De stadswandeling zou leiden langs gedenkplaatsen die een rol speelden in het verzet: het bevolkingsregister dat in vlammen opging, Artis dat onderduikers herbergde, de Hollandse Schouwburg. Over de Schouwburg kende een van de ouders de vertelling ‘Waarom lijn 8 niet meer rijdt’ van Karel Baracs. Een prachtig, verdrietig en beetje blij verhaal over de Vereeniging Zuigelingen-Inrichting en Kinderhuis, beter bekend als de crèche tegenover de Hollandse Schouwburg, van waaruit 500 joodse kinderen gered zijn.

Luister maar eens naar de eerste minuten, dan zet je het meteen op je lijstje luisterboeken voor de vakantie:

Naast het beluisteren van dit verhaal, zag Philips week er als volgt uit:

  • Poëzie: ‘De achttien dooden’ van Jan Campert. Hadden we eerder behandeld, nu nog eens vanwege de ophanden zijnde rondleiding. We hebben de achtergrond van het gedicht uitgebreider onderzocht. Philip wist van Camperts eigen dood en de executie van de Februaristakers en Geuzen, nu lazen we meer ooggetuigenverslagen over de directe aanleiding van de Februaristaking. Van het een kwam het ander. Van Camperts eigen dood in een concentratiekamp kwam het gesprek op een familielid dat op dezelfde wijze omkwam. Van familie kwamen we op Camperts zoon, Remco. Philip en Jet kenden de schrijver nog niet, daarom las ik met hen ‘Tot zoens’ als introductie.
  • Nederlands: een kort fictieverhaal geschreven over ‘Waarom lijn 8 niet meer rijdt’. Philip en Jet kozen iemand uit het boek en deden alsof zij het personage zelf waren. Hun verhaal begon met ‘Mijn naam is…’ en vervolgens lieten zij hun fantasie de vrije loop over wat het personage vóór of na de oorlog gedaan had en wat hij of zij te vertellen zou kunnen hebben. Philip koos het perspectief van de boer die kinderen in zijn gezin had laten onderduiken.
  • Maatschappijleer: vijf hoofdstukken uit Holocaust van Angela Gluck Wood. Veel aandacht besteed aan de geschiedenis van de joden in Europa, hun eeuwenlangen mores en sores. Discussies gevoerd over propaganda en de macht van beeldvorming. Philip vertelde dat hij in de BBC-serie How Art Made The World had gezien hoe koning Darius, Alexander de Grote en keizer Augustus op dezelfde manier als Hitler gebruikmaakten van kunst en propaganda om hun doctrine over te brengen.
  • Geschiedenis: zes levensverhalen gelezen uit Opgepakt, verhalen over kinderen in kamp Westerbork. Dit boek onderscheidt zich van andere door de nadruk te leggen op het gewone leven van mensen voordat zij gedeporteerd werden. De dagelijkse dingen, de plotseling veranderde houding van buurmeisjes en werkgevers, de schrik en angst van de deportatie. Ook het verhaal van de familie Birnbaum staat erin, waarover de NOS dit jaar een mooie documentaire uitzond die Philip en Jet gezien hebben.

  • Geschiedenis: voor Cato nogmaals de uitzending gezien over de Hollandse Schouwburg uit Willem Wever (afl. 27 januari 2008). Philip kende de aflevering van vroeger en ondanks dat hij en Jette kromme tenen kregen van de acteerprestaties, begrepen ze dat dit stukje voor Cato (6) wat meer inzichtelijk maakt wat er precies gebeurde.

Omdat veel van zijn werk in het teken stond van de rondleiding, heeft Philip deze week minder tijd besteed aan exacte vakken (behalve wiskunde) en kunst. Wat heeft hij wel gedaan?

    • Wiskunde dus, 3x deze week (hier meer over Philips vakken).
    • Drummen, 4x plus een uur drumles.
    • Gelezen in Vlammen van Suzanne Collins, dagelijks minimaal anderhalf uur.
    • Gelezen en verslag gedaan van zes hoofdstukken uit Een heel kleine geschiedenis van bijna alles van Bill Bryson.
    • Frans (4x deze week) via Rosetta Stone.
    • Een middag hard gewerkt in ons volkstuintje; onkruid van weken nalatigheid gewied en naar de composthoop gekruid.
    • Breakdance, 1x les.

Daarnaast was er Philips maatschappelijke stage, waar hij deze week met zo’n twintig kinderen uit de buurt (en Cato) een voetgangerstunneltje heeft opgefrist. De graffitikunstenaar die het ontwerp gemaakt had en de wethouder Jeugd en Welzijn waren ook ter plaatse.

Vrijdag was de Plantagebuurtwandeling. Mensen van het Verzetsmuseum namen de kinderen in twee groepen mee langs alle plaatsen die we besproken hadden – en meer. Het kunstenaarsmonument, de struikelstenen. Vooral de Hollandse Schouwburg was indrukwekkend, met zijn gedenkmuur vol namen en de kale binnenplaats waar eens de pluchen fauteuils hadden gestaan, mensen hadden geschaterd, zich hadden laten ontroeren en waar ze later als naamlozen bij elkaar gedreven werden om dagenlang in verdrukking hun lot af te wachten.

Na afloop wandelden we terug naar het huis van een van de thuisonderwijsgezinnen, waar een deel van de groep bleef eten. Jettes vriendin had samen met haar zusje twee kilo pizzadeeg in de rijs gezet en met vereende krachten werden bakplaten vol bodems gerold, uien gesneden, tomatensalsa’s gemaakt en pizza’s bestreken en belegd. Die avond bakten Jet en haar vriendin onafgebroken voor zestien man.

En nu is het vakantie. Stonden we kortgeleden nog met vestjes aan bij de Dokwerker, nu zit ik in een hemdje voor het open raam en waait de zomerwind naar binnen. Philip heb ik de afgelopen week nauwelijks gezien. Rond zessen belt hij of hij bij zijn vriend blijft eten of dat ze toch hier komen aanschuiven. En iedere avond ligt de badkamervloer bezaaid met vochtige handdoeken vol Noordzeezand of recreatieplasmodder. Rhijnvis Feith wist het, van die uren, dagen, maanden, jaren. Ik ga het nog een keer lezen, zodat ik de schaduwen wat kan rekken.

  •  ‘Waarom lijn 8 niet meer rijdt’ staat op het vierde deel van de luisterboekenreeks Het verhaal van Amsterdam (6 delen), maar is sinds kort ook als los luisterboek uitgegeven. Karel Baracs is stadsverteller van Amsterdam en duidelijk door de gemeente aangesteld om een soepele parallel te trekken tussen de veelkleurige geschiedenis van de stad en de veelkleurige bevolking van het moment. In zijn ijver alle minderheden erbij te betrekken en iedereen het gevoel te geven ‘bovenal Amsterdammer’ te zijn, legt Baracs de politieke correctheid er vaak zo dik bovenop dat de verhalen geen sprankje interesse meer wekken. Dat is jammer, want Baracs is een warme, meeslepende verteller. De verhalen ‘Waarom lijn 8 niet meer rijdt’, ‘Een tsaar in Amsterdam’ en nog een paar andere zijn de krenten in de saaie pap van Het verhaal van Amsterdam. Het zijn absolute parels die laten zien hoe mooi Baracs kan vertellen, hoe spannend en belangrijk geschiedenis is en hoe fijn het is om voorgelezen te worden.
  • Over het boek Holocaust van Angela Gluck Wood schreef ik hier meer.
  • Over de BBC-serie How Art Made The World schreef ik hier meer. De aflevering over propaganda heet ‘The Art of Persuasion’.
  • Meer over de crèchekinderen van de Hollandse Schouwburg op de site van het Verzetsmuseum.
  • Aflevering 6 van de serie 13 in de oorlog is mooi als introductie op de jodenvervolging in Nederland.

Meer ‘Weken uit het leven van…’:

Poëzieweek

31 januari 2013

Toen Philip een jaar of drie was, kwam ik erachter dat hij het leuk vond om dingen uit zijn hoofd te leren. Nadat hij het melkwegstelsel en alle dinosaurussen had geleerd, begon hij aan de balein- en tandwalvissen. Daarna zat hij urenlang met het grote duikershandboek op schoot om handgebaren en duiksignalen tot zich te nemen.

Ik zag bij andere ouders dat hun kinderen precies hetzelfde deden. Zonder dat het hun werd opgedragen, en zonder dat de kinderen het hun ouders zagen doen. Het was geen gekopieerd gedrag, het was kinderen eigen.

Wij ouders wisselden rariteiten uit: de tandwalvissen van Philip waren niks vergeleken bij de bouwmachines die een jongetje uit de speelgroep kon determineren: shovels, walsen, asfalteermachines, maaidorsers – hij kende alle grondverzetmachinerie uit zijn hoofd. Een ander zat in de automerken; waar Philip louter op kleur onderscheidde (als iemand vroeg wat voor auto wij hadden, antwoordde hij: ‘Een grijze.’), kon dit jongetje aan een koplamp zien welk merk én type voorbijreed.

Nou zijn er veel dingen die kleine kinderen leuk vinden: meehelpen met koken, de was ophangen, ramen lappen. En dingen onthouden dus. De kunst is om het ijzer te smeden als het heet is. Daarom helpen Philip, Jet en Cato royaal mee in het huishouden en hebben ze vanaf het begin dingen uit hun hoofd geleerd. Als ze toch graag wilden stampen, dan kon ik net zo goed dingen aanreiken die ik nuttig vond, in plaats van te wachten tot ze aan het spoorboekje of langsrijdende nummerborden zouden beginnen, leek me.

Gedichten heb ik altijd belangrijk gevonden. Gedichten zijn mooi, zetten je aan het denken, kunnen je ontroeren en tot tranen toe laten lachen. We wisselden voorleesboeken af met dichtbundels, Wiele, wiele stap en Ziezo – nationaal geheugen. En toen we ze konden dromen, de spree met foeten, de nozebedijnen en één twee hop, de roltrap op, toen gingen we verder met al die andere prachtige poëzieverzamelingen. Een groot aantal staat hier in mijn lijstje favoriete dichtbundels; soms met fantastische illustraties, soms sobere uitgaven die het echt van de gedichten moeten hebben.

Het memoriseren gaat in golfbewegingen, maar sinds enige tijd leren Philip en Jet iedere twee weken een bekend gedicht uit hun hoofd. Gedichten met beroemde beginregels, bijzondere metaforen of zinnen die je kippenvel bezorgen – poëzie waarvan ik wil dat ze die kennen.

Nou verloopt het uit het hoofd leren van Rhijnvis Feith niet meer zo vanzelfsprekend als destijds Annie M.G. Schmidt, maar het hoeft nog steeds niet op z’n Full Metal Jacket’s. We lezen, gans ontspannen, strofe voor strofe. We kijken naar rijm, woordspelingen, mooie beelden. We zien verwijzingen: herken je een beeld of zin in het gedicht dat je ergens anders van kent? Uit de mythologie, het christendom, de politiek, uit een ander boek dat je gelezen hebt?

We analyseren het niet kapot, maar lezen gewoon en praten erover. Ook zoeken we altijd even de dichter op, want het is goed om wat levensverhaal te hebben; dat geeft vaak meer elan en duidelijkheid aan de verzen. Daarna schrijven Philip en Jet het gedicht op. Daarmee sla je twee vliegen in één klap: door het over te schrijven, onthoud je het beter en tegelijkertijd krijg je, bijna ongemerkt, spelling, grammatica en interpunctie mee.

M. VasalisEén van mijn favoriete dichters is M. Vasalis. Als je haar niet kent, moet je de bundel Parken en woestijnen maar eens lezen. Daar komt onderstaand gedicht ook vandaan, een van de eerste die Philip en Jet opschreven. Ik vind het zo mooi. Vasalis was psychiater, ze beschrijft een tafereel dat ze gezien zal hebben, rond 1940, toen ze het gedicht schreef. Lees het maar hardop, dan hoor je de jongen bijna zuchten. Hoe vaker je het leest, hoe meer het bij je binnenkomt; het daadwerkelijke beeld van de vertrokken jongen, en daarna de ontspanning op zijn ‘leeg en mooi’ gezicht dat eindelijk niet meer zorgelijk staat. Maar ook de symboliek: opnieuw geboren worden, verlangen, de ‘wijsheid van het lichaam’. De titel van de bundel, Parken en woestijnen, geeft een tegenstelling aan: vruchtbaarheid en dorheid, die je ook in het gedicht hieronder ziet (kijk maar wat er gebeurt als de jongen in het water glijdt). En als je dan nog dit filmpje bekijkt, zie je bijna letterlijk waar de jongen naar verlangt in die ‘oud vertrouwde droom’.

De idioot in het bad

Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,
Haast dravend en vaak hakend in de mat,
Lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
Gaat elke week de idioot naar ’t bad.
De damp die van het warme water slaat
Maakt hem geruster : witte stoom…
En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat,
Bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.

De zuster laat hem in het water glijden,
Hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,
Hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst
En om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.

Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
Zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen,
Zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden
Komen als berkenstammen door het groen opdoemen.

Hij is in dit groen water nog als ongeboren,
Hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
Hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren
En hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.

En elke keer, dat hij uit ’t bad gehaald wordt,
En stevig met een handdoek drooggewreven
En in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord
Stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.

En elke week wordt hij opnieuw geboren
En wreed gescheiden van het veilig water-leven,
En elke week is hem het lot beschoren
Opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.

Uit: Parken en woestijnen van M. Vasalis, 1940.

Ssst…

11 januari 2013

Kom eens dichterbij…
Ho, niet zo snel!
Heel zachtjes, op kousenvoeten…
We gaan teder het weekend in.

Kom nog maar ietsje dichterbij. Dan fluister ik het mooie gedicht van Ida Gerhardt in je oor en daarna kijk je naar het filmpje. En iedere keer als je in paniek raakt, als het te vol is in je hoofd of je wordt overvallen door het idee dat je nog vijfhonderd dingen moet afwerken voordat je mag rusten, dan laat je alles uit je handen vallen en ga je zitten.

Dan luister je nog eens hoe ik het gedicht in je oor fluister en zet je het filmpje weer op. Dan weet je: alles komt goed.

Geur van honing
en jonge melk,
van een nestdiertje
dat slaapt.
Een ademhalen van dons.
En speurbaar
aan de neusvleugels
de geur van wat gebeurd is:
geboorte,
geheim.

Hoehoe, Mien

5 oktober 2009

Soms draai je muziek om de muziek, soms om de tekst. Veel liedjes zijn pure poëzie.

En soms introduceren we muziek die je nauwelijks meer op de radio hoort, behalve tijdens de Top 2000 als er genoeg ouden van dagen op gestemd hebben. Muziek die tot het nationale collectieve geheugen behoort.

Dat kan Jules de Corte zijn, als filosofisch voorzetje:

Of Johnny Jordaan, die vooral tot ons familiegeheugen behoort. Zijn ‘IJzeren pan en ‘De begrafenis van Manke Nelis’ zijn onnavolgbaar.

En de laatste tijd hebben we Tol Hansse uit de kast getrokken. ‘Big City’ is natuurlijk zijn bekendste hit, maar zelf vind ik ‘Achter de rhodondendron’ ook bijzonder nuttig. Bij wijze van tegengeluid voor de teloorgang van de kuise moraal. Mien als rolmodel voor Jet en Cato, zeg maar.

Omdat er alleen een Best of Tol Hansse te leen was bij de bibliotheek, kennen we inmiddels zijn hele repertoire. Het succes van onze aanpak lijkt zich overigens tegen John en mij te keren, want de cd wordt op de meest onmogelijke tijden gedraaid: de kinderen zijn er dol op en zingen alledrie uit volle borst mee. Van ‘Hoofdpijn, reumatiek’ tot ‘Ome Jaap zijn neus is blauw (en dat is niet van de kou)’. Als ik ’s morgens uit de douche kom, galmt Tol me regelmatig tegemoet en tref ik in plaats van Mien, Cato, dansend in haar nachtjapon.