Poëzieweek
31 januari 2013
Toen Philip een jaar of drie was, kwam ik erachter dat hij het leuk vond om dingen uit zijn hoofd te leren. Nadat hij het melkwegstelsel en alle dinosaurussen had geleerd, begon hij aan de balein- en tandwalvissen. Daarna zat hij urenlang met het grote duikershandboek op schoot om handgebaren en duiksignalen tot zich te nemen.
Ik zag bij andere ouders dat hun kinderen precies hetzelfde deden. Zonder dat het hun werd opgedragen, en zonder dat de kinderen het hun ouders zagen doen. Het was geen gekopieerd gedrag, het was kinderen eigen.
Wij ouders wisselden rariteiten uit: de tandwalvissen van Philip waren niks vergeleken bij de bouwmachines die een jongetje uit de speelgroep kon determineren: shovels, walsen, asfalteermachines, maaidorsers – hij kende alle grondverzetmachinerie uit zijn hoofd. Een ander zat in de automerken; waar Philip louter op kleur onderscheidde (als iemand vroeg wat voor auto wij hadden, antwoordde hij: ‘Een grijze.’), kon dit jongetje aan een koplamp zien welk merk én type voorbijreed.
Nou zijn er veel dingen die kleine kinderen leuk vinden: meehelpen met koken, de was ophangen, ramen lappen. En dingen onthouden dus. De kunst is om het ijzer te smeden als het heet is. Daarom helpen Philip, Jet en Cato royaal mee in het huishouden en hebben ze vanaf het begin dingen uit hun hoofd geleerd. Als ze toch graag wilden stampen, dan kon ik net zo goed dingen aanreiken die ik nuttig vond, in plaats van te wachten tot ze aan het spoorboekje of langsrijdende nummerborden zouden beginnen, leek me.
Gedichten heb ik altijd belangrijk gevonden. Gedichten zijn mooi, zetten je aan het denken, kunnen je ontroeren en tot tranen toe laten lachen. We wisselden voorleesboeken af met dichtbundels, Wiele, wiele stap en Ziezo – nationaal geheugen. En toen we ze konden dromen, de spree met foeten, de nozebedijnen en één twee hop, de roltrap op, toen gingen we verder met al die andere prachtige poëzieverzamelingen. Een groot aantal staat hier in mijn lijstje favoriete dichtbundels; soms met fantastische illustraties, soms sobere uitgaven die het echt van de gedichten moeten hebben.
Het memoriseren gaat in golfbewegingen, maar sinds enige tijd leren Philip en Jet iedere twee weken een bekend gedicht uit hun hoofd. Gedichten met beroemde beginregels, bijzondere metaforen of zinnen die je kippenvel bezorgen – poëzie waarvan ik wil dat ze die kennen.
Nou verloopt het uit het hoofd leren van Rhijnvis Feith niet meer zo vanzelfsprekend als destijds Annie M.G. Schmidt, maar het hoeft nog steeds niet op z’n Full Metal Jacket’s. We lezen, gans ontspannen, strofe voor strofe. We kijken naar rijm, woordspelingen, mooie beelden. We zien verwijzingen: herken je een beeld of zin in het gedicht dat je ergens anders van kent? Uit de mythologie, het christendom, de politiek, uit een ander boek dat je gelezen hebt?
We analyseren het niet kapot, maar lezen gewoon en praten erover. Ook zoeken we altijd even de dichter op, want het is goed om wat levensverhaal te hebben; dat geeft vaak meer elan en duidelijkheid aan de verzen. Daarna schrijven Philip en Jet het gedicht op. Daarmee sla je twee vliegen in één klap: door het over te schrijven, onthoud je het beter en tegelijkertijd krijg je, bijna ongemerkt, spelling, grammatica en interpunctie mee.
Eén van mijn favoriete dichters is M. Vasalis. Als je haar niet kent, moet je de bundel Parken en woestijnen maar eens lezen. Daar komt onderstaand gedicht ook vandaan, een van de eerste die Philip en Jet opschreven. Ik vind het zo mooi. Vasalis was psychiater, ze beschrijft een tafereel dat ze gezien zal hebben, rond 1940, toen ze het gedicht schreef. Lees het maar hardop, dan hoor je de jongen bijna zuchten. Hoe vaker je het leest, hoe meer het bij je binnenkomt; het daadwerkelijke beeld van de vertrokken jongen, en daarna de ontspanning op zijn ‘leeg en mooi’ gezicht dat eindelijk niet meer zorgelijk staat. Maar ook de symboliek: opnieuw geboren worden, verlangen, de ‘wijsheid van het lichaam’. De titel van de bundel, Parken en woestijnen, geeft een tegenstelling aan: vruchtbaarheid en dorheid, die je ook in het gedicht hieronder ziet (kijk maar wat er gebeurt als de jongen in het water glijdt). En als je dan nog dit filmpje bekijkt, zie je bijna letterlijk waar de jongen naar verlangt in die ‘oud vertrouwde droom’.
—
De idioot in het bad
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,
Haast dravend en vaak hakend in de mat,
Lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
Gaat elke week de idioot naar ’t bad.
De damp die van het warme water slaat
Maakt hem geruster : witte stoom…
En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat,
Bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.
De zuster laat hem in het water glijden,
Hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,
Hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst
En om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.
Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
Zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen,
Zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden
Komen als berkenstammen door het groen opdoemen.
Hij is in dit groen water nog als ongeboren,
Hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
Hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren
En hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.
En elke keer, dat hij uit ’t bad gehaald wordt,
En stevig met een handdoek drooggewreven
En in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord
Stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.
En elke week wordt hij opnieuw geboren
En wreed gescheiden van het veilig water-leven,
En elke week is hem het lot beschoren
Opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
Uit: Parken en woestijnen van M. Vasalis, 1940.