OERTIJD
Een oertijdman kwam uit zijn hol
en trapte in een grote drol.
Hij klaagde (in de oertijdtaal):
‘Dat schijt verdorie allemaal
maar op mijn stoep.’
‘De oertijd,’ zei hij
‘zou zo rein
en het milieu zo zuiver zijn,
de lucht zo zoet,
wanneer de mammoet niet bestond,
die dagelijks met zijn kont vol stront
de ronde doet.’
De man vervolgde, uit zijn hum,
zijn weg door het Dilivium.
Onthou dat maar,
dan verdraag je met gemak
het kleine beetje hondenkak
op jouw trottoir.
Willem Wilmink (1936-2003)
Uit: Er staat een taart in lichterlaaie! De 120 grappigste gedichten voor kinderen, bezorgd door Jan van Coillie en Harmen van Straaten (ill.), 2008.