Cato kent alle afleveringen van voor naar achteren en terug en ze krijgt er nooit genoeg van: Welkom in de Gouden Eeuw.

Ze is de eerste van mijn kinderen die weet van Spinoza en Antoni van Leeuwenhoek, schuilkerken, VOC en zeeslagen vóórdat we erover gelezen hebben. En toen we laatst op bezoek gingen bij Ons’ Lieve Heer op Solder en ik de ingang zocht, zei ze: ‘We moeten wel de trap op, want het is niet Ons’ Lieve Heer op de Begane Grond.’

Het is er verrassend mooi. Je verwacht het niet van een schuilkerk, maar de kinderen waren nog lang niet uitgekeken toen we al moesten rennen om de trein te halen.

Het is namelijk niet alleen een kerk, er hangen ook schilderijen die allerlei verhalen vertellen (vergeet niet de gratis kinderaudiotour mee te nemen bij de balie) en het is daarnaast nog een zeventiende-eeuws woonhuis. Genoeg trappetjes, gangen en kamers om je fantasie de vrije loop te laten.

En terloops de biecht af te nemen.

 

Welkom in de Gouden Eeuw wordt op dit moment herhaald op zondagavond, Nederland 3 om 18.15 en is ook te zien via uitzending gemist.

De schuilkerken komen aan bod in de aflevering ‘Politiek’, waarin Johan van Oldenbarnevelt persoonlijk vertelt over alle akkefietjes die tussen hem en Prins Maurits gespeeld hebben. ‘Eigenlijk is hij al dood sinds 1619, maar hij maakt speciaal voor ons een uitzondering: Johan van Oldenbarnevelt!’

Hier een straatreportage van drie minuten over clandestiene kerkgang.

—-

Teylers

22 december 2013

Er zijn van die lessen, die kunnen je op alle fronten verrassen. ‘Etsen als Rembrandt’ was er zo een, in Teylers Museum. Onze laatste grote Rembrandtfrenzie was al even geleden en Jet had vorig jaar in het Rembrandthuis wel wat hand- en spandiensten mogen verrichten bij de etsdemonstratie, maar geen van de kinderen had zelf echt geëtst.

Ik had mijn verwachtingen echter niet te hoog gespannen. Tekenen op commando werkt bij Philip en Jet als een rubber hamer tegen het voorhoofd – als er al een reactie komt, is die zelden vrolijk en opbouwend.

Maar de museumdocenten van Teylers waren fantastisch. Deskundig, nuchter, bezield en vreselijk aardig. Alles wat je nodig hebt om je op je gemak te voelen.

De uitleg was helder. En geruststellend voor degenen die zeker wisten dat ze echt niet konden tekenen en toch geen inspiratie hadden.

‘Als je niks weet, maak je toch gewoon een stokpoppetje of schrijf je je naam?’ zei de mevrouw. ‘Dat wordt juist heel leuk met deze techniek.’

Ze leerden over de verschillende etstechnieken: je smeert een metalen plaat in met was, krast je tekening uit en legt de plaat vervolgens in een zuurbad. Het metaal in de opengekraste lijnen wordt aangevreten door het zuur terwijl de rest van de plaat beschermd is door de was – zo wordt de tekening in de plaat geëtst.

Je kunt ook zonder waslaag en zuurbad werken, door direct op een plaatje te krassen. Met een burijn (een soort gutsje) of droge naald bijvoorbeeld. Daarmee krijg je verschillende effecten.

Van boven naar beneden: ets, burijn en droge naald.

Een ets in was ziet er scherp uit, met burijn wordt de lijn wat voller, en de naald geeft een braampje langs de randen. Als je de ets daarna afdrukt, worden de randen fluweelachtig en pluizig, omdat de inkt achter het braampje blijft zitten. Rembrandt gebruikte alle technieken, soms zelfs in één werk, zoals bij De drie bomen.

De drie bomen (1643)

De drie bomen (1643)

De kinderen gingen met de drogenaaldtechniek aan de slag. Ze zouden een tekening maken,

174

en deze vervolgens overkrassen op een plaatje van plastic (werkt prima in plaats van metaal).

Daarna smeerden ze de etsplaat in met inkt,

en werd de overtollige inkt er met een papiertje afgeveegd. ‘Overtollig’ is subjectief natuurlijk. De ene keer is het juist mooi als je wat extra donkere vegen hebt en de andere keer wil je liever een strakker lijntje.

Vervolgens legden ze de plaat op schoon papier en haalden hem door de drukpers.

Als je trots bent op het resultaat, wil je meer afdrukken maken. In je achterhoofd speelt altijd mee hoeveel mensen je gelukkig kunt maken met een echte Cato.

Het leuke van graveren is dat je je werk gaandeweg kunt uitbreiden. Je kunt bijvoorbeeld beginnen met een varaan en later besluiten dat hij nog gras onder zijn voeten moet hebben. Dan kras je dat erbij in je etsplaatje en maak je een nieuw afdruk.

Freek Vonk meets Jacob van Maerlant
Door Cato, 6 jaar.

En het leuke van enthousiaste leraren die goed zijn in hun vak en alle tijd voor je kunnen nemen, is dat je trots bent op je werk. Ook al had je gedacht dat je echt, absoluut, helemaal niet kon tekenen. Laat staan graveren.

Balletschoenen
Jette, 11 jaar.

Pistool
Philip, 14 jaar.

Als in hetzelfde pand dan ook ‘De 100 mooiste Rembrandts’ hangen, ga je uiteraard kijken. Met kijkwijzer of speurtocht en soms een vergrootglas.

En met een kennersblik.

Als collega’s onder mekaar, om te zien wat hij ervan gebakken heeft.

Madrid, 7 december 2013

9 december 2013

Lieve Catootje,

Na een stormachtige reis ben ik weer veilig aangekomen in Spanje. Ik wil je nog eens bedanken voor de prachtige tekeningen en liedjes. Wat was het gezellig hè, de afgelopen weken. Je had het ook zo feestelijk gemaakt in huis. Alle sintboeken uitgestald, Hoor wie klopt daar kinderen van Bert en Ernie volcontinu in de cd-speler. En dan de verkleedpartijen!

Ik vond het leuk om je weer met je vrienden en vriendinnen te ontmoeten in mijn logeerhuis. Vorig jaar gaf je me nog een hand terwijl je achter de rug van je moeder stond, maar nu stapte je zo op me af en haakte je geestdriftig in bij de polonaise.


Je zusje vond het nog wel een beetje spannend, geloof ik. Maar alles komt op zijn tijd, hè. En toen jij zo veel durfde, deed zij het ook.

O ja, ik zou nog antwoord geven je vraag. Natuurlijk is het mogelijk om bij mij te komen werken. Met de drie pietendiploma’s die je dit jaar weer hebt gehaald op streetdance, zwemles en in mijn Sinterklaashuis voldoe je aan alle eisen. Zoals jij over daken kunt lopen en door schoorstenen weet te kruipen! Zelden heb ik iemand gezien die het onderdeel stoombootnavigatie zo snel onder de knie had.

Ik kan ook meteen de uitslag van je theorie-examen meedelen: je bent cum amygdalum geslaagd (dat betekent ‘met amandelen’ – de hoogste lof, want zonder amandelen geen marsepein of versierde speculaas). Pepernoten verdelen, rijmwoorden verzinnen, ingewikkelde cadeauvraagstukken oplossen; je deed het perfect in je werkboekjes.

De luisterpiet vertelde dat je ook in Naturalis geweest bent, op bezoek bij een goede bekende van je.

Nou hield je toch al van dit museum, maar met Freek zo alomtegenwoordig zou je er wel willen wonen, begreep ik. Samen met je vriendinnetje had je alle 45 dieren van de speurtocht zo gevonden.

Het was ook eigenlijk niet zo’n verrassing voor mij dat je stond te juichen toen je een Freekpakketje in je schoen vond. De houten koningscobra kon mooi toekijken hoe jij al die potjes kwartet won.

Ik begreep dat jullie bij Naturalis trouwens nog een paar nieuwe diersoorten ontdekt hebben. Ik zal volgend jaar in Freeks gedicht vragen of hij die in het kwartetspel kan opnemen.



Dag lieve Catootje. Het valt me zwaar om weer twaalf maanden door te brengen zonder jouw prachtige sinterklaasliedjes, maar je glinsterogen draag ik in mijn hart. Ik zal aan je denken terwijl ik pootjebaad in de branding van de Middellandse Zee.

Tot volgend jaar!

Sinterklaas

—-

  • Hier meer over Cato’s liefde voor Freek de bioloog. Voor Catootjes die net zoveel van spelletjes als van de bioloog houden, is het kwartet dan ook onmisbaar. Freeks speurtocht in Naturalis is ook een aanrader. Met een afvinklijstje ga je langs de vaste collectie waar Freek Vonk met filmpjes, geluidsopnames en geschreven verhaaltjes meer over de dieren vertelt.
  • Er zijn nogal wat sinterklaashuizen, maar dit huis was verreweg onze favoriet. Toen het opgedoekt werd, weken we uit naar deze.
  • Als je googelt op ‘werkboekje sinterklaas groep 4’ kun je naar hartelust downloaden. Van juf Shanna of Antoinette bijvoorbeeld. Dit boekje vond Cato ook erg leuk (even gratis registreren bij de leermiddelendatabase).
  • Een aantal van onze lievelingssinterklaasboeken staat hier.

Deze had u nog te goed. Hij is van een paar weken geleden, maar het is de week die ik op foto gezet had voordat mijn computer ontplofte. Die computer is nog niet helemaal gered, maar de foto’s wel. Uit lijfsbehoud heb ik besloten dat het niet uitmaakt voor de reportage; geen week is gelijk. Als ik vorige week had genomen, had u wat meer korte mouwen gezien, twee dansvoorstellingen en Wiplala in plaats van De wind in de wilgen. Ik hoop dat u het me zult vergeven. Hier komt de week van Cato.

Dit is Cato. Cato is zes jaar. Als ze op school had gezeten, zat ze in groep twee. Maar Cato zit niet op school.

Volgens de vastgestelde kerndoelen van het primair onderwijs zou Cato nu horen te weten dat men een boek van voor naar achter leest en een bladzijde van boven naar beneden, niet andersom of willekeurig. Ze zou de begrippen kleinste, middelste, grootste moeten kennen en van 1 tot 10 kunnen tellen.

Ook is groep 2 het moment waarop Cato dient te weten dat er zoiets bestaat als ‘lezen’ en ‘schrijven’ en dat dat twee verschillende dingen zijn. Mocht een zesjarig kind hierin nog geen onderscheid kunnen maken, dan geven de kerndoelen handige tips om een en ander vlot te trekken: ‘Benoem als leerkracht je handelingen: “Ik schrijf eerst even op dat (…) ziek is.” of “Hé op dit briefje lees ik dat we morgenmiddag vrij zijn.”’

Als ik zou willen, zou ik een uitgebreide administratie kunnen bijhouden van alle vorderingen. Er zijn leerlingvolgsystemen met lange, lange lijsten waarop ik kan aanvinken of Cato al weet dat je een bladzijde van boven naar beneden leest. En of haar motoriek wel op schema ligt.

Opdracht uit observatieboekje Leerlingvolgsysteem groep 1-2.
Bron: testen-en-toetsen.blogspot.nl

Sommige mensen kunnen zich nauwelijks voorstellen dat ik het aandurf om Cato zonder leerlingvolgsysteem op te voeden. Maar ach, wat zal ik zeggen? Ik hou ervan om gevaarlijk te leven. Mijn aangeboren leerlingvolgsysteem is erg accuraat. U zult het misschien niet geloven, maar als iemand vraagt of Cato al tot 10 kan tellen, dan hoef ik dat niet in een ordner op te zoeken. Ik weet zelfs uit het blote hoofd of zij een groen vierkant van een rode cirkel kan onderscheiden. Net als vóór 1990 zeg maar, toen het volgsysteem werd ingevoerd.

Cato heeft nog geen vakken die zij dagelijks moet doen. Tot een jaar of zeven, acht vind ik het belangrijk dat de kinderen zo veel mogelijk spelen en voorgelezen worden. Dat hoeft niet per se te gebeuren aan een tafel.

Maar het kan wel.

Die leeftijd van zeven, acht staat niet in marmer gebeiteld. Als blijkt dat Cato volgende week meer leerstructuur nodig heeft, komt die er. Als ze weinig initiatief zou tonen, landerig zou zijn, veel om schermtijd zou vragen, niet zou spelen. Maar zolang haar dagen drukbezet zijn rondom het leef- en leerritme van het gezin, gaat Cato mee zonder rooster. Net als wij allemaal leert ze het meest van het proefondervindelijk leven: de gesprekken aan tafel, in de auto en het dagelijks lezen in de kinderbijbel, boodschappen doen, meehelpen met koken, omgaan met andere mensen, haar plaats ontdekken in de wereld.

Soms heeft ze periodes waarin ze net als Philip en Jet een vakkenpakket wil. Het gaat haar eigenlijk niet om de vakken, maar om het afvinken. Dan maak ik een lijst met dingen als tandenpoetsen, voorlezen, een woordpuzzel, een kaart aan oma schrijven, naar streetdance, een spelletje spelen. Hoe uitgebreider hoe beter. Met een hokje ervoor om af te kruisen. Drie dagen lang is ze dan druk aan het vinken en afwikkelen; activiteiten die ze normaal uit zichzelf doet, maar die op papier ineens officieel zijn. Vervolgens ontdekt ze de keerzijde van het officiële, dat alle dingen die je voorheen met plezier deed, plotseling minder leuk zijn omdat ze moeten in plaats van mogen. En dan speelt ze weer hele dagen met haar poppen of gaat een luisterboek luisteren terwijl ze eigenlijk ingeroosterd stond voor een bordspel. Dat zie ik dan door de vingers.

Want van spelen leer je zo veel. Je leert de wereld om je heen te begrijpen. Je leert jezelf kennen. Je leert verhalen maken, je concentreren, opgaan in een universum waarin jij heer en meester bent – in plaats van leerling.

En als er dan een andere leerling komt kijken, van een afstandje, dan denk je eerst: ‘Nee, hè…’


Maar dan herinner je je hoe jij je voelt in zo’n situatie. Dat het naar is om weggestuurd te worden. Dat het oneerlijk voelt als mensen ervan uitgaan dat jij wel weer alles zult vernachelen, terwijl je alleen maar wilt leren. En dan geef je je zusje het voordeel van de twijfel.

Zo belangrijk is spelen. Daarom stel ik voor dat iedere kabinetsformatie verplicht vergezeld gaat van een sessie speltherapie. Als opfrissertje.

Daarnaast heeft Cato deze week:

  • Scones gebakken (onder leiding van haar broer, die met dit zusje continu onderworpen wordt aan een opfriscursus Inlevingsvermogen Tonen en Creatieve Oplossingen Verzinnen).

  • Geschreven in haar schrijfboekje (2x). Schrijven is een van de weinige dingen waar we schoolboekjes bij gebruiken. Cato kan al wel blokletters, maar ik vind het belangrijk dat ze een vlot en soepel handschrift ontwikkelt en dat gaat beter met een goede methode dan met zelfgeconstrueerde letters. Bovendien is schrijven niet mijn expertise, dus zoals ik een kookboek gebruik bij moeilijke recepten en een wiskundeboek bij algebra, zo gebruik ik ook de kennis van bekwame, behulpzame makers om mijn kinderen goed te leren schrijven.
  • Gefietst naar de kinderboerderij.

fiets kinderboerderij

  • Engels: onder meer Heckedy Peg en King Bidgood van Audrey en Don Wood voorgelezen, meesters van de lichtval in kinderboekenillustraties.
  • Engels (2x): het programma van de online klas van Rosetta Stone.
  • Ze is spion, prinses en Onzichtbare Man geweest met een vriendinnetje dat de hele middag bij ons was.
  • Ik heb voorgelezen uit De wind in de wilgen van Kenneth Grahame terwijl Cato er een tekening bij maakte van Das in zijn burcht.

  • Biologie: boekenleggers en kaarten gemaakt met de bloemen die we vorig jaar geplukt hadden en lang hadden laten drogen.  Zo lang dat we ze eigenlijk een beetje vergeten waren en het dus een verrassing was dat we op een regenachtige lentedag toch iets fleurigs konden doen. Gekleed voor de gelegenheid.

  • Geëxperimenteerd met de doos ‘Kristallen kweken en edelstenen’ die Cato voor haar verjaardag had gekregen. Wederom in gelegenheidskleding.

  • Zelf gelezen in Job en de duif van Eveline De Vlieger en Noëlle Smit en twee prentenboeken van Max Velthuijs.
  • Geschilderd.

  • Het hele luisterboek De schippers van De Kameleon van Hotze de Roos geluisterd terwijl zij in haar TopModel-kleurboek kleurde.

Cato heeft drie vaste clubjes per week. Streetdance, de woensdagmiddagclub (sport, spel en knutsel met kinderen uit de buurt) en zwemles.

Verder hadden we deze week één uithuizige dag, een bijeenkomst van Cato’s thuisonderwijsclub The Home Learners. De organisatoren doen hun best een afwisselend jaarrooster te maken: de ene keer gaan ze naar een museum, dan weer naar zwembad, speeltuin of hortus. Of er worden workshops gegeven door stagiaires.

Nu stond er een museum op het programma, eentje waar ik zelf niet snel opgekomen zou zijn: het Museum voor hedendaagse Aboriginalkunst in Utrecht. Omdat er minstens zes nationaliteiten vertegenwoordigd zijn bij The Home Learners en alle deelnemende gezinnen per seizoen een activiteit moeten organiseren voor de groep, komt de hele wereld vanzelf langs. Deze keer had een Australische moeder een rondleiding en workshop besproken.

Er valt namelijk heel wat te vertellen over de geschiedenis en de kunst van de Aboriginals. Die schilderijen, hè, dat zijn eigenlijk verhalen. Het lijkt een verzameling stipjes, streepjes en vlekjes, maar zoals bij alles: niets is wat het lijkt. Iedere lijn op het doek heeft een betekenis. Er zijn streepjes die mensen uitbeelden, slangen, vogels.

Met al die symbolen en kronkels wordt duizenden jaren Aboriginalgeschiedenis verteld. De mooie dingen en de verdrietige. Aboriginals hebben geen schrift, daarom vertellen ze hun geschiedenis aan elkaar door met woorden en tekeningen.

Na de rondleiding mochten de kinderen hun eigen verhaal vertellen. Met stipjes en vlekjes en streepjes.

Zo eindigde Cato’s week. Ik heb de kerndoelen er nog eens op nageslagen en ik geloof dat we aardig op schema zitten. Alleen het doel ‘laat zien dat hij naar een ander luistert en geeft gepaste feedback, bijvoorbeeld door te knikken of te antwoorden’ is nog in ontwikkeling. Cato’s gepaste feedback bestaat voornamelijk uit luidruchtige repliek in plaats van een volgzame hoofdknik. Ik geloof dat ik daar nog maar wat remedial teaching tegenaan gooi.

—-

Meer ‘Weken uit het leven van…’:

Paleis op de Dam

12 juni 2013

Als je geen gouden keeltje hebt en niet tot de naaste vriendenkring van Jeroen Krabbé behoort, kun je het Rijksmuseum nog steeds het beste bezoeken vóór elf uur ’s ochtends of na drie uur ’s middags. In de tussentijd is er mooi het Paleis op de Dam.

Cato’s eerste associatie met het Paleis is Wiplala, het kaboutertje van Annie M.G. dat in het gelijknamige boek op de Dam terechtkomt. Daar, bovenop het dak van het Paleis, wekt Wiplala de reus Atlas tot leven. Atlas draagt het hemelgewelf op zijn rug – Annie heeft het per abuis over de aardbol, maar dat vergeven we haar subiet – en is blij dat hij even van vlees en bloed geworden is: hij heeft al vierhonderd jaar jeuk op zijn rug en kan nu zijn bol een paar minuutjes afleggen (‘Permitteert u dat ik even krab?’) voordat hij terugbetinkeld wordt in het beeld dat nog altijd prominent op het paleisdak staat.

Philip en Jet kunnen Wiplala ook dromen, maar zij herinneren zich het Paleis daarnaast van de thuisonderwijsrondleiding die we er voor de verbouwing eens gehad hebben. Deze keer deden we een audiotour; helemaal nieuw sinds de heropening.

Eigenlijk moet je het Paleis op de Dam minstens drie keer bezoeken. Een keertje voor de geschiedenis, een keertje voor de kunst en een keertje voor de architectuur. Zo’n Burgerzaal bijvoorbeeld, daar kun je alleen al een halfuur rondkijken naar symboliek.

Atlas staat er ook, daar achteraan, om aan te geven dat Amsterdam toch gewoon het middelpunt van het universum is. Voor wie de hint ontgaan is, staat er aan de andere kant van de zaal nog een beeld: de Stedenmaagd van Amsterdam, neerkijkend op de wereld die aan haar voeten ligt. Alles sans gêne uiteraard; een visie die de hoofdstad nooit echt verlaten heeft. Of zoals wij laatst iemand hoorden zeggen: ‘Waarom zou ik Engels leren? Laten zij maar Amsterdams leren. Er komen meer Engelsen naar Amsterdam dan er Amsterdammers naar Engeland gaan.’

In de marmeren vloer liggen prachtige zeventiende-eeuwse kaarten van het oostelijk en westelijk halfrond en overal zijn personificaties in beeld en reliëf: de vier elementen, de windrichtingen, Minerva, godin van de wijsheid, samen met ‘Kracht’ en ‘Goed Bestuur’. ‘Nijd’ (in de vorm van Medusa) en ‘Hebzucht’ (koning Midas) worden er vertrapt door ‘Gerechtigheid’, alles even imposant.

Cato is nog niet volkomen ingelezen in de Klassieken en haar audiotour ging over de geschiedenis; Lodewijk Napoleon, eerste koning van Holland en broer van -.  Lodewijks zoon, prins Louis, leidde Cato rond in het Paleis van het begin van de negentiende eeuw. Langs slaapkamers en bijzondere vertrekken, gangen en zalen waar de ornamenten en beeldhouwwerken ook weer een betekenis hebben. Prinsje Louis vertelde mooie verhalen, maar stelde ook vragen. En telkens als Cato het antwoord wist, kon ze een sticker op haar rondleidingsmedaille bijplakken.

Philip en Jet kozen voor een audiotour die in de zeventiende eeuw speelde, toen Paleis nog stadhuis was. De tour werd geschreven door Simon van der Geest, schrijver van rapversie Dissus, over Odysseus en zijn matties. De tour gaat over de dertienjarige Jacob de Graeff, zoon van de burgemeester. Of eigenlijk zoon van een burgemeester, want van de vijftiende tot de negentiende eeuw had Amsterdam vier burgemeesters tegelijkertijd.

Ook in dit avontuur is er aandacht voor de metaforen op de muren; Jacob voert gesprekjes met onder meer Atlas en Apollo, maar om meer te begrijpen van de symboliek is het wel het allerleukst om de mythen te kennen. Het geldt voor alle kunst: je kunt pas je mening geven als je begrijpt wat er verteld wordt.

Beide tours eindigden in de spannendste kamer van het Paleis: de Vierschaar, de kamer waar de doodsvonnissen werden uitgesproken. Herkent u de scène achter Jet?

Voor prinsje Louis werden er in de negentiende eeuw gordijnen voor de reliëfs gehangen, zodat hij geen nare dromen zou krijgen als hij wandelend door het paleis in de Vierschaar terechtkwam. Maar meer dan vonnissen uitspreken, gebeurde er niet. In de kamer zelf zijn nooit akelige straffen uitgevoerd, daarvoor hadden we het Damplein natuurlijk, want waarom zou je in stilte radbraken als je het ook met publiek kunt doen?

En nu moeten we nog een keer terug voor de architectuur. Daar weet ik veel te weinig van. Niks eigenlijk. Gelukkig mag ik me daar ambtshalve in verdiepen. Een mens is nooit uitgeleerd.

Veenhuizen

20 april 2013

Als je de eerste hausse voor het nieuwe Rijks wilt afwachten, kun je net zo goed even een ander museum aandoen. Het Gevangenismuseum bijvoorbeeld! Het is niet helemaal in de buurt van de hoofdstad, maar wat is twee uur reistijd op een mensenleven?

Ik vond het al indrukwekkend om door de poort te lopen van het Tweede Gesticht, waar zo veel sloebers voor mij doorheen waren gelopen, een nieuw leven tegemoet.

Ik moet erbij zeggen: we hadden ons al een poosje ingelezen. Dat kan ik iedereen aanraden. Als gevangenis is het geen overweldigende plek; iedereen die een Louis Therouxtje of Discovery-uitzending gezien heeft over de Ergste Gevangenissen Ter Wereld wordt niet omvergeblazen door Veenhuizen. Maar als historische plek is het heel bijzonder.

Voor wie nog niet ingelezen is: in 1818 was er een barmhartige generaal, Johannes van den Bosch, die begaan was met het lot van de armen. De Franse overheersing had het laatste zetje gegeven tot een grote hoeveelheid armoe en ellende en Van den Bosch wilde de vele sloebers een nieuwe kans geven. Hij richtte de Maatschappij van Weldadigheid op en nodigde armlastige gezinnen uit om naar Drenthe te komen. Daar stond een kolonistenwoning voor hen klaar, kregen ze een koe en een stukje land om het Drentse veen te ontginnen.Men mocht er opnieuw beginnen. Naast de losse kolonistenhuisjes werden er grote gestichten gebouwd waar zo’n 1200 mensen onderdak konden vinden.

Johannes van den Bosch had een goed hart. Het experiment was bedoeld om mensen ‘uit de diepte hunner ellende op te heffen’ en op te voeden tot zelfstandigheid, maar algauw bleek dat het niet helemaal uit de verf kwam. Veel stadse paupers hadden nog nooit een koe gezien, laat staan dat het boeren hen van nature goed afging. Bovendien wilden de meeste mensen helemaal niet naar Drenthe, dat algemeen beschouwd werd als het Siberië van de Nederlanden. Maar bedelaars bleven een probleem, dus besloot de Maatschappij van Weldadigheid dat als men niet uit vrije wil naar het veen afreisde, er onder dwang geholpen diende te worden. Zo werden veel schlemielen en landlopers naar Veenhuizen getransporteerd, waar zij op last van de overheid ‘verpleegd’ werden tot een zelfstandig bestaan. Van een lankmoedig initiatief werd het van lieverlee een rijksinrichting.

Het is allemaal te lezen in Het pauperparadijs, een familiegeschiedenis van Suzanna Jansen, een prachtig boek waar je vast al van gehoord hebt. Jansen vertelt op een ontroerende manier de geschiedenis van een deel van haar familie en tegelijkertijd van negentiende- en twintigste-eeuws Nederland.

Voor kinderen is Ver van huis van Martine Letterie een aanrader. Ook hier kwam de inspiratie uit de voorouders van de schrijfster (veel Nederlanders zijn nazaten van Veenhuizense verpleegden), maar anders dan Het pauperparadijs is Ver van huis een fictieve roman over twee meisjes die vanuit negentiende-eeuws Den Haag uit vrije wil naar de veenkoloniën vertrekken.

Het fascinerende aan Veenhuizen vind ik dat het allemaal niet zo lang geleden is. Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw, mijn jaren tachtig, was het hele dorp Veenhuizen nog afgesneden van de rest van Nederland. Als je van de snelweg kwam, mocht je het dorp gewoon niet in, tenzij je de dienstdoende bromsnor kon vertellen wat je kwam doen en specifieke vragen kon beantwoorden, zoals wat de gezinssamenstelling was van de mensen die je ging bezoeken.

Dertig jaar later rijden we er zomaar met een bus doorheen. Een boevenbus, gerestaureerd en gereden door vrijwilligers van het Gevangenismuseum. Ooit de bus waarmee echte boeven en boefjes naar de gestichten vervoerd werden.

Het is een vreemde gewaarwording. Aan de ene kant de folklore van een authentieke bus met tralieramem en een reisleidster die links en rechts wijzend anekdotes door de microfoon vertelt. Aan de andere kant bestaat het dorp echt. Het is geen filmdecor, geen openluchtmuseum. Het is een tijdsbeeld.

Je kunt je voorstellen dat je vanuit de Jordaan hier naartoe gebracht wordt. Zomaar, omdat het leven niet meezit, omdat je de eindjes aan elkaar moet knopen en er telkens een korter stukje overblijft, totdat er niks meer te knopen valt. En dan kom je hier, langs die eindeloze Drentse wegen, dat kaarsrecht uitgegraven kanaal, terwijl je ooms, tantes en buren, de mensen met wie je je altijd gebroederlijk door de pech heengeslagen had, nog in de Derde Leliedwarsstraat wonen.

De directeursvrouw van de Maatschappij van Weldadigheid had geprobeerd wat allure aan het dorp te geven. Zij verzon de namen op de huizen van de ambtsdragers in Veenhuizen, tot verheffing van het volk.

Niet dat je daar wat aan had, als analfabeet uit de Derde Leliedwarsstraat. Maar de bedoeling was goed.

Het Gevangenismuseum is gevestigd in het voormalige Tweede Gesticht te Veenhuizen. Ik verwachtte niet veel van het museum zelf, want ik vond het al bijzonder genoeg om op de plek te zijn waar we over gelezen hadden en dat zo’n onderdeel is van de Nederlandse geschiedenis.

Maar ook de collectie is een reis waard. Op chronologische volgorde loop je door de misdaad- en strafgeschiedenis van 1600 tot nu, van radbraakkruis en pijnbank tot de huidige cellen van bolletjesslikkers.

Er was een kindertour en Philip, Jet en Cato zijn inmiddels experts op dat gebied. Uit de frequentie waarmee speurtochtboekjes in mijn handen gedrukt worden, kan ik afleiden hoe interessant ze het vinden. Als ik degene ben die met drie boekjes en potloden door het museum wandelt, is het meestal geen indrukwekkende queeste. ‘De vloek van Veenhuizen’ bleek een hit.

Het handelt om Gaius, een jongeman uit ‘een ver verleden’ die niet meer bij zijn geliefde Marieke mag zijn.

De vader van Marieke heeft Gaius laten opsluiten in een verborgen cel en alleen een echte speurneus kan de twee geliefden weer bij elkaar brengen.

Laat ik nou een speurneus bij me hebben.

Die hoef je geen knollen voor citroenen te verkopen. Cato zou het ook heel goed gedaan hebben in het Korps Gestichtwacht.

Terwijl Philip, John en ik rondkeken en onze dribbelende peuter bezighielden en voortlokten met een boterhammetje pesto, volgden Jet en Cato alle aanwijzingen die de vloek van Veenhuizen konden opheffen. Ze communiceerden via verwarmingsbuizen en verzamelden geheime codewoorden die hen steeds dichter bij de verborgen gevangeniscel brachten.

Al speurend maakten ze een tijdreis door vier eeuwen strafgeschiedenis en kwamen voorwerpen tegen die Jet al kende uit Ver van huis. Cato moet nog ingelezen worden, maar die heeft op deze manier wat praktijkervaring opgedaan. Ik denk dat ze de slaapkooi niet zal vergeten; zo brachten ze dus echt hun nachten door – uw en mijn voorouders.

Het ziet er vreselijk uit, een kooi die ’s avonds op slot gaat, maar uit de verhalen in Het pauperparadijs blijkt dat veel bewoners de slaapkooi eigenlijk wel prettig vonden. Het was de enige plek waar ze even alleen waren. En het was allicht beter dan de slaapkist die voor epileptici en geesteszieken gebruikt werd.

Ik zal de spanning niet verder opbouwen: ze hebben de vloek opgeheven, hoor. Gaius werd uit zijn geheime cel bevrijd en leeft voor altijd gelukkig met zijn Marieke.

Victoria vond het allemaal prima. Zolang ze haar boterham met pesto maar kreeg.

Rijks

15 april 2013

Ik heb nog even getwijfeld of ik zaterdag naar de opening zou gaan, want ik ben zo benieuwd. Maar ik ben vooral benieuwd naar het museum aan de bínnenkant, en die zie je toch beter als je niet met 2500 man tegelijk door de zalen schuifelt.

Want hoewel de publiciteitsafdeling van het Rijksmuseum een lauwerkrans omgehangen mag krijgen, zit er natuurlijk wel een keerzijde aan die puike communicatie. Ergens in november, heb ik nu met mezelf afgesproken. Tot die tijd behelpen we ons met bewegende beelden, beeldschermschilderijen, appjes en boeken.

Zoals Donald Duck.

Donald als suppoost, de Zware Jongens die het voorzien hebben op Duckwacht, het Melkmuiltje dat al op zaal hangt en de collectie die verzekerd is bij DagoRisk, dat moet toch een collecters item worden. Deze week te koop.

Eigenlijk heb ik niet zoveel met strips, maar de Rembrandt van Typex lijkt me bijzonder. Ik moest even wennen aan de weelderigheid en soms botheid van de tekeningen, maar je ziet aan alles dat er veel aandacht aan besteed is en de platen fascineren. Bovendien, iemand die zo mooi Rembrandts Elsje kan natekenen, is een kunstenaar.

Typex’ Elsje

Over strips gesproken: wist u dat de canonstrip uit is?

Ik had op de onderwijsbeurs de kaft en de aankondiging al gezien, maar nu is hij echt uit. In de stijl van Van nul tot nu, u weet wel, die onvolprezen reeks van Thom Roep en Co Loerakker. Ik had een klasgenoot die er zijn eindexamen Geschiedenis zo’n beetje mee gehaald heeft. Deze nieuwe Van toen tot nu, de canon van de vaderlandse geschiedenis is helaas niet door Roep en Loerakker gemaakt, maar ziet er wel veelbelovend uit.  Het eerste deel gaat over de 25 canonvensters van de hunebedden tot Eise Eisinga. In november wordt het tweede deel verwacht; van de Patriotten tot Europa.

Maar het allerbenieuwdst ben ik naar deze.

Het grote Rijksmuseumvoorleesboek. De GRV. Met 25 verhalen van 25 schrijvers bij 25 kunstwerken. Ik heb het boek nog niet in huis, maar wat ik kon inkijken, zag er heel fijn uit. Daar komen we de zomer wel mee door.

  

—-

  • In de mooie documentaire Het Rijksmuseum in 100 voorwerpen worden de eerste vijf bijzondere voorwerpen liefdevol toegelicht: een bonk peperkorrels uit het wrak van een VOC-schip, het jasje van een kampoverlevende uit Mauthausen, een foto van de krakersrellen bij de kroning in 1980 en twee bijzondere schilderijen: eentje met een Japans verhaal over Deshima en eentje met het verhaal van de Sint Elisabethsvloed uit 1421 dat (doorgezaagd en wel) de Beeldenstorm overleefde.
  • Lekkermakende fotoreportage van NRC.
  • Het uur van de wolf zond een vierdelige documentaire uit over de verbouwing, waarin alle slapstick, natte voeten, gemiste veilingstukken, fietstunnelactivisten en de stoet projectmanagers aan je voorbijtrekt. Met als climax het eindelijk, eindelijk ingerichte museum. Deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4. Prachtig gemaakt door Oeke Hoogendijk.
  • Hier alle posts over kunst met kinderen.