Foto: de Volkskrant, 11 april 2018.

‘Inspectie slaat alarm: onderwijs glijdt af.’

‘Vooral lezen en rekenen punten van zorg in onderwijs.’

‘Het onderwijs in Nederland holt al twintig jaar achteruit. Inmiddels komen er jaarlijks 3.500 leerlingen van de basisschool af die – na acht jaar les – niet goed kunnen lezen. Die scholieren zijn laaggeletterd; een stapje boven analfabeet.’

‘Op het gebied van lezen is er een sterke achteruitgang te zien. Dat hangt deels samen met matige betrokkenheid die leerlingen voelen bij de leesles.’

‘Een verklaring voor de sterke daling heeft de inspectie niet. “We dachten eerst bijvoorbeeld dat de groep laaggeletterden asielzoekerskinderen waren, maar die zijn buiten beschouwing gelaten in dit onderzoek,” stelt een woordvoerder.’

Een greep uit Volkskrant, Nu.nl, AD en Trouw deze week. Zo zie je maar, let je even niet op, loopt het meteen uit de klauwen.

Die twintigjarige neerwaartse spiraal krijg je niet weg met zuchten, zuren en hoofdschudden. Want of je kind nou op school zit of op een zeilboot buiten de vaderlandse territoriale wateren vaart, of je thuisonderwijs geeft in een Hollandse stadswijk of in ruraal Friesland, we weten allemaal allang wat we moeten doen. Lezen, lezen, lezen en voorlezen.

Weet u het nog? Een kwartiertje lezen per dag zorgt voor duizend nieuwe, extra woorden per jaar.

Dat is geen punt van discussie en het is ook geen goedbewaard geheim; iedereen is het erover eens en iedereen weet het: als je wilt dat mensen kunnen lezen, moet er gelezen en voorgelezen worden. Daar is geen innovatieve onderwijsmethode voor nodig, want die resulteert alleen maar in de ‘matige betrokkenheid die leerlingen voelen bij de leesles’. Het enige wat nodig is, is: tijd om samen door te brengen, en mooie boeken.

Ik heb uit mijn geheugen en halfvergane conceptstukjes wat titels opgeduikeld om ideeën op te doen. Er zitten heel oude boeken bij en heel nieuwe, voor jonge kinderen en oudere, maar alle boeken hebben gemeen dat wij ze mooi vonden. Ik heb getwijfeld of ik ze zou sorteren op ‘nog leverbaar’ en ‘wordt schandalig genoeg niet meer uitgegeven’, maar uiteindelijk ben ik gegaan voor een indeling op ongeveer-leeftijd. En wat betreft alle uitverkochte exemplaren wil ik maar zeggen: lang leve de bibliotheek.

We beginnen met de kleintjes. Deze zag ik in de bak met prentenboeken in de bibliotheek en ik vroeg me af: waar was Mo Willems al die tijd? Blijkt dat hij er al jaren is, maar me niet was opgevallen tussen de vierhonderdduizend beertjesboeken met variaties op hetzelfde thema.

Stuur die duif op tijd naar bed! is een voorleesboek in het interactieve genre – de voorgelezene functioneert als babysitter van een eigenwijze duif. De duif moet naar bed, maar verzint allerlei uitvluchten om niet te hoeven slapen. Aan de lezer om de poot stijf te houden – succes verzekerd.

De duif-reeks bestaat uit een stuk of negen deeltjes, maar in het Nederlands is alleen nog vertaald: Laat die duif niet achter het stuur! waarbij een buschauffeur vraagt of je op zijn wagen wil letten, terwijl de duif je probeert over te halen om even te mogen rijden.

Het verbaast me dat er niet meer van Mo Willems in het Nederlands taalgebied is genesteld. The Pigeon Needs a Bath en The Pigeon Wants a Puppy lijken me bijvoorbeeld net zo leuk.

Het wordt dus uitwijken naar de originele versies van Willems. Ze zijn trouwens ook kort genoeg om al lezende te vertalen. En alleen al vanwege de titel wil ik deze dan ook lezen: Edwina, The Dinosaur Who Didn’t Know She Was Extinct.

Dan Het boek zonder tekeningen van B.J. Novak. Na drie jaar sudderen in mijn conceptenmap is de bekendheid van het boek allang tot grote hoogten gestegen, maar als je het nog niet kent: blader ‘m voor het lezen eerst zelf door, zodat je weet wat er van je verwacht wordt. Het boek drijft namelijk op de voorlezer. Bij Victoria (destijds 4) was het een hit. Inmiddels hebben wij hem zo vaak gelezen dat zelfs mijn puikste Toon Hermans-timing nauwelijks nog effect sorteert, maar de kleuterziel indachtig zal ik er over een paar maanden vast opnieuw een poelifinario mee in de wacht slepen.

Och, deze is zo leuk: De kat van Saar van Emily Gravett. Ik zeg er verder niks over, maar de tekst en tekeningen zijn, zoals het een goed prentenboek betaamt, een echte eenheid.

Ssst! We hebben een plan van Chris Haughton. Favoriet van Jakob (2). We kenden Haughton natuurlijk al van Mama kwijt en dit is in dezelfde repeterende stijl. De ene keer werkt het beter dan de andere (Stoute hond! en Welterusten allemaal vind ik minder geslaagd), maar deze is heerlijk. Prachtige platen ook.

Nog meer mooie tekeningen in Hoera, er is post! van Marianne Dubuc. Victoria (toen 4) raakte niet uitgekeken en wij voorlezers gingen er graag nog eens voor zitten. De tekst had weggelaten mogen worden, al is die niet storend; maar de prenten doen het echte werk. Postbode Muis brengt de post rond; niks geen e-mails, maar heuse brieven en pakketjes aan de deur (postbode Slak was nog leuker geweest voor de snailmail, bedenk ik nu) en wij mogen meekijken in de huizen van de geadresseerden.

Het konijn heeft een daktuintje, waardoor de worteltjes en radijzen uit het plafond groeien, de ekster verschuilt zich in de boomkruin boven zijn eigen ‘Gezocht!’-poster en de vlieg woont in een drol.

Nu we het toch over Dubuc hebben, De leeuw en het vogeltje is natuurlijk ook prachtig. Het thema is zo oud als de weg naar Rome: vriendschap, afscheid en hoop, maar dan met tekeningen waar je naar blijft kijken. Een verstilde, lieve schoonheid.

Het volgende prentenboek lazen we al met Jetje (momenteel een heuse Jet van 16), maar blijft tijdloos: Jamela’s jurk van Niki Daly. Onbegrijpelijk dat sommige boeken niet blijvend in druk zijn. Het heeft alles: een echt kind, een herkenbare gebeurtenis, veel blijheid en goede wil, een klein crisismoment, groot verdriet, troost, een oplossing, uitbundige verzoening en opnieuw blijheid. En dat allemaal in illustraties en kleuren die zo van de bladzijde je hart in glijden.


Mollenstad van Torben Kuhlman. Z’n andere boeken zijn even adembenemend geïllustreerd, maar deze spreekt hier het meeste aan. Vooral mijn esthetisch-poëtische achttienjarige is gecharmeerd van de beeldende geschiedenis: het prille begin op een grasveld in de lentezon, daaronder de eenvoudig gelukkige, vredige mollengemeenschap die langzaam uitgroeit, via industrialisatie en voortschrijdende technologie, tot een bureaucratische moloch van individualistische wezens die aan zichzelf zijn overgeleverd. Maar gewoon aangeklede molletjes bekijken met je vierjarige is ook leuk.

Vast van Oliver Jeffers (hij van de tekeningen bij De krijtjes staken). De vlieger van Fred zit vast in de boom. Fred gooit zijn schoen om de vlieger los te krijgen, maar de schoen blijft ook steken. Dan gooit Fred de kat naar boven.

Jeffers heeft meer parels: Once Upon An Alphabet en ook het gelukkig eindelijk vertaalde Die eland is van mij en Het hart in de fles (die laatste is lief bij groot en klein verdriet). Maar Vast is gezellig voor iedereen vanaf een jaar of drie. Zoals de schrijver zelf zegt: ‘Het boek gaat over het oplossen van een groeiend probleem door er dingen naartoe te gooien.’ Wie herkent het niet?

Niet brullen in de bieb van Michelle Knudsen en Kevin Hawkes (ill.). Een instant-klassieker. In mijn beleving was het boek al vijftig jaar oud, ben ik er zelf mee opgegroeid en lezen we het sinds mensenheugenis voor, maar ik zag laatst dat ie pas uit 2007 was. Zo’n boek dus.

Deze is ook zoet: Sidewalk Flowers van JonArno Lawson en Sydney Smith (ill.). De maatschappijkritiek ligt er als een laag geraffineerde kristalsuiker bovenop, maar dat geeft niks. Het blijft een lief verhaal over een meisje dat met haar vader door de stad wandelt.

De vader loopt routineus, schijnbaar uit gewoonte, is in gedachten of praat door zijn telefoon. Beetje gedateerd inmiddels, want wie praat er nog in de telefoon als je ook lekker vrijblijvend kunt appen, maar dat wisten we in 2015 nog niet. De vader heeft weinig gerichte aandacht voor zijn dochter, maar houdt haar wel bij de hand en wacht als zij ergens blijft hangen. Een doordeweeks wandelingetje van school naar huis, een automatisme. Het meisje plukt ondertussen overal bloemetjes langs het trottoir. Zoals dat gaat bij kleine kinderen: ze heeft oog voor het kleine, de schoonheid tussen de tegels.

Het boek is woordloos, dus het maakt niet uit of je de originele of de vertaalde versie neemt. Zelf vind ik de Nederlandse titel Blommetjes minder goed passen, omdat het de associatie oproept van ome Piet die een ruiker haalt voor tante Sjaan bij bloemboetiek De Lelie, maar dat is vast persoonlijk. Sidewalk Flowers dekt de lading in ieder geval zeker.

Nu we weer een voorleesbaar jongetje in huis hebben, is het zaak om boeken in huis te halen met vrachtwagens, grondverzetmachines en 112-voertuigen. Als je een combinatie daarvan treft, een verhaal op een bouwerf met én een hijskraan én een politieauto, dan weet je bijna zeker dat het in de roos is. Mooi tegenwicht voor de bloemetjes, muisjes, leeuwtjes en Jamela’s jurkjes: Kom uit die kraan!! van Tjibbe Veldkamp en Alice Hoogstad.

Geen lijstje compleet zonder Sylvia Vanden Heede. Eigenlijk stond ze er al op, want zij heeft Het boek zonder tekeningen hierboven vertaald, maar haar eigen werk mag natuurlijk ook niet ontbreken. Deze keer met illustraties van Benjamin Leroy: Een afspraakje in het bos. Ik citeer gewoon het begin, dan weet je genoeg.

‘Ik heb een afspraakje’, fluisterde de vleermuis. 
Ze hing boven de tak waarop de ijsvogel zat. En ze bloosde een beetje.
De ijsvogel keek misprijzend naar omhoog.
‘Alweer? Laat me raden. Deze keer is het de koperwiek. Of nee, de tapuit of misschien de roerdomp wel. Waarom blijf je niet bij je eigen soort?’
‘Maar dat doe ik ook!’ piepte de vleermuis en ze bloosde nog dieper. Wat had ze ooit in de ijsvogel gezien?

En vers van de pers meteen ook deze maar, het Feestboek van Vos en Haas.

Een beetje dezelfde thematiek als Sidewalk Flowers hierboven, maar dan op de onnavolgbare wijze van de grande dame van het eenlettergrepige woord, met weer een paar prachtige woordspelingen (de smartfoon heet natuurlijk zo omdat hij smart veroorzaakt – Uil wordt er namelijk verdrietig van). Er is feest in het bos, want Piep, Tok en Iek zijn op visite.

Iedereen lacht en praat en heeft plezier.
Maar Iek niet.
Iek zit onder een boom met draadjes in zijn oren.
Hij kijkt naar een ding dat ‘ping’ zegt.
‘Dat is zijn smartfoon’, legt Tok uit.
‘Daarmee zit hij op zijn feesboek.’
Uil vindt het maar gek.
Op een boek zit je niet.
Daar heb je stoelen voor! 

De tekeningen van Khing blijven weer onmisbaar – hij weet als geen ander de personages en scènes te treffen die Vanden Heede beschrijft. Ze passen zo goed bij elkaar, de karakters in tekst en op beeld, dat het me steeds weer verwondert: potige Ever, wufte Pluim en ontroerende Uil, die ontredderd op z’n stok zit, terwijl al z’n vrienden in een herkenbare kring met gekromde ruggen om de telefoon gebogen staan. Alles klopt.

De kinderen van Bolderburen van Astrid Lindgren. Behoeft geen aanbeveling, maar ik zet hem erbij als herinnering. Voor een verhaaltje tussendoor. Of een verhaaltje op een zomeravond. Verhaaltje op een druilerige middag. Verhaaltje om te lachen. Verhaaltje voor het slapengaan. Ook handig met logees, zodat ze niet halverwege in het vaste voorleesboek vallen. En natuurlijk ook geschikt als zelfleesboek: Cato (11) heeft hem pas nog in anderhalve dag uitgelezen.

Non-fictie van de bovenste plank: Onder de grond, onder water van Aleksandra en Daniel Mizielinscy. Atlas was al zo mooi, maar deze is nog beter. Van zoet water en zout water, van vulkanen en mierenhopen, aardgas en riolering, diepzeevissen en boorplatformen – zonder dat het een inhoudsloos samenraapsel is. Als je een kind een maand naar een onbewoond eiland stuurt met alleen dit boek, dan heb je de helft van alle kerndoelen basisonderwijs in de tas.

En dan Toon Tellegen. Ach, Toon Tellegen. Al die herfstochtenden in Huize Vanallemarktenthuis met de Eekhoorn en de Mier. Al die autoritten naar de geitenboerderij en het zoveelste uitje met thuisonderwijskinderen, met een klein Philipje op de achterbank, terwijl we samen een heen- en terugreis lang luisterden naar de stem van Tellegen zelf:

‘Ik heb een keer mijn reuk gebroken’, zei de krekel.
‘Je reuk? Hoe kan je die nou breken?’ vroeg de eekhoorn.
‘Alles kan breken’, zei de krekel. ‘De grond, de golven, de stilte, je voet, je stem. Dus ook je reuk.

Toon Tellegen is goed voor iedere gelegenheid. En nu is er Op een ochtend, vroeg in de zomer, met een traktatie aan tekeningen van Sylvia Weve. Ik moet er eerlijkheidshalve bij zeggen dat Philip (nu 18) meteen ook m’n énige kind is dat Toon Tellegen op waarde weet te schatten. De rest zit hem min of meer uit. Beleefdheidshalve luisteren ze naar twee verhalen. Drie als ik er thee en koekjes tegenaan gooi. Dan is hun eekhoorn-everzwijn-olifant-aardvarken-taks bereikt en kan ik het rollen der ogen niet langer negeren. Maar het is de moeite waard.

De allerbeste combinatie met illustrator Jean-Jacques Sempé blijft natuurlijk Goscinny, want dan krijg je een kleine Nicolaas, maar deze mag er ook zijn: De kleine ballerina van Sempé met Patrick Modiano. Een prentenboek voor grotere kinderen (vanaf een jaar of negen) en volwassenen, met weemoedige tekeningen van een voorbij Parijs uit de jaren vijftig van de vorige eeuw.

Brendon Chase, drie jongens overleven in het bos van B.B. (pseudoniem van Denys Watkins-Pitchford). Een onvervalst avontuur, na zeventig jaar eindelijk vertaald in het Nederlands. Het boek werd in Engeland uitgegeven in 1944, maar het verhaal van de drie broers (15, 13 en 12 jaar) speelt zich eerder af, in een niet nader genoemd jaar. Waakzame lezers denken dat het 1922 moet zijn, want in het boek komt een brief voor die geschreven is op een vrijdag, en gedateerd wordt op 20 oktober. Kwestie van opzoeken. Brendon Chase stamt in ieder geval uit de tijd waarin jongens nog in bossen rondstruinden, wegliepen van oude tantes, hutten bouwden in oude eikenbomen en kleren maakten van dierenpelzen, overlevend op zelfgevangen wild en vis.

Jef Aerts, Vissen smelten niet. Ik heb getwijfeld of ik deze zou noemen, want Jette vond het een vervelend boek. Maar ja, tegenover ieder anekdotisch bewijs kun je een tegenbewijs zetten, en ik vond het boek wel mooi, dus ik noem hem toch. Beetje surrealistisch (het landschap), beetje verdrietig (een depressieve vader), beetje ongeloofwaardig (de clou) en toch een mooi, ontroerend verhaal over familie, vriendschap, moed en ach, die grootste aller dingen: de liefde.

Deze vond Jet dan weer wel mooi: Lieve Langbeen van Jean Webster. Hartstikke oud, maar niet stoffig. Een klassieker dus – op alle internationale leeslijsten te vinden als Daddy Longlegs. Voor dromerige meisjes vanaf een jaar of 13, 14, 17, 25.

Shel Silverstein, Lafcadio, de leeuw die terugschoot. Ik dacht dat mijn herinneringen aan dit boek vooral gekleurd waren door een heerlijke kampeervakantie in Limburg twee jaar geleden, maar toen ik laatst aan de kinderen vroeg wat zij ook alweer zo leuk vonden aan het boek, waren ze nog steeds allemaal onverminderd enthousiast: het is vooral zo grappig. En dat is het ook. Dat ik het verhaal associeer met knapperige broodjes uit het campingwinkeltje en zoele, harmonieuze zomeravonden, rode wijn, doorlezen onder de luifel boven het geraas van regen uit terwijl een juli-onweersbui de lucht klaart, dat is maar bijzaak. Silverstein is een rasverteller en Lafcadio is daar een vrucht van.

Geen week zonder gedichten en met deze kun je maanden vooruit: Rond vierkant vierkant rond van Ted van Lieshout. Zo veel poëzie dat je vanzelf alles gaat zien in trocheeën, jamben en anapesten. Cato, Philip en Jet (destijds respectievelijk 9, 17 en 14 jaar) pakten het boek onafhankelijk van elkaar uit de stapel bibliotheekboeken. Zo handig, vonden ze alledrie, die uitleg over dichtvormen en versvoeten. Fascinerend om de dichter al schrappend en verbeterend aan het werk te zien. En het geeft de burger moed, want zo zie je dat je niet als Vasalis geboren hoeft te worden en de gedichten poef, kant en klaar te voorschijn komen. Het is vakmanschap. En vakmanschap kun je leren. Leg er wat Annie M.G. bij, wat Bette Westera en een bloemlezing met een beetje Elsschot, Nijhoff, Bloem en Beets, en Ted van Lieshout laat zien hoe het komt dat je zo verrast of ontroerd wordt, of waarom je moet lachen. Een dichter wil dat je ‘de woorden proeft alsof je ze nooit eerder gezien hebt.’

Meer inspiratie nodig? Pak dan Het boekenboek van Mirjam Noorduijn en Veerle Vanden Bosch. Half internet in één boek. Nou ja, bijna het halve internet. Een beetje Amazons Listmania in boekvorm. Heel veel jeugdboekentips, waarbij je van de ene favoriet naar de andere vergeten klassieker linkt. Hier kun je 24 pagina’s in pdf bekijken.

Zo is de eerste trede in de opwaartse spiraal al in de tas: mooie boeken. Nu alleen nog die tijd samen doorbrengen.

De kracht van lezen

18 oktober 2013

Hij leest! Dat mag voor u geen spectaculair nieuws zijn, ik vind het iedere keer weer fantastisch. Mijn kinderen zijn namelijk geen geboren lezers. Ze hebben altijd van vóórlezen gehouden, luisterboeken en realtime voorlezen. Maar echt boeken zelf lezen, dat was harder werken.

Ik begreep er niks van. Wie wil er nou niet wegkruipen met een dik boek? Dat heb ik al gewild zolang ik me kan herinneren. Maar mijn kinderen wilden helemaal geen dik boek. Wel strips. Tijdschriften. Van die grote informatieve boeken met veel foto’s en een ruime bladspiegel. Op zich geen probleem: lezen is lezen. Het wordt overal bevestigd; als je er maar plezier aan beleeft, is het goed. Toch zat het me dwars. Ik geloofde in plezier als voorwaarde, maar wist ook dat dat niet automatisch betekent dat een kind op eigen initiatief overstapt op leesboeken. Zeker niet in een tijd en omgeving met zo veel makkelijker te verteren alternatieve media.

Nou en? zou je zeggen. Dan lezen ze geen omvangrijkere boeken voor hun plezier. Dan houden ze het bij tijdschriften. Nou en?

Het punt is dat ik ervan overtuigd ben dat het lezen van boeken, van romans en non-fictie, boeken met alleen letters, waarin de tekst het woord doet, onmiskenbare voordelen heeft. Het sterkt je concentratievermogen (met drie uur lezen gebeuren er andere dingen in je hersenen dan wanneer je drie uur naar de televisie kijkt), het vergroot je woordenschat meer dan welke gesproken conversatie ook en door de zinnen te zien krijg je de hele Nederlandse grammatica met alle uitzonderingen en rariteiten op een presenteerblaadje – zonder dat je er een werkboekje voor hoeft in te vullen. Bovendien, niet onbelangrijk: het kan zalig zijn om op te gaan in een verhaal.

Om te weten hoe het is om je zo in een boek te verliezen dat je een heerlijk gevoel krijgt, moet je het wel eerst meemaken. Mijn zoon heeft een poosje gedacht dat hij optimaal gelukkig kon zijn als hij een computerspel speelde. Ik wist zeker dat dat niet waar was; al was het alleen maar omdat hij na lang gamen een allesbehalve gelukkige indruk maakte. Tijdens het gamen trouwens ook niet. Ik vind gamen niet slecht of verkeerd, maar je hoeft geen gave van opmerkzaamheid te bezitten om te zien dat mijn kind echt minder gelukkig is als hij zijn voornaamste levensdoelen laat afhangen van een computerspel.

Ik wilde dat mijn kinderen aan den lijve zouden ervaren dat je optimaal geluk ook uit andere dingen kan halen. Uit muziek luisteren, muziek maken, lange gesprekken voeren, sporten, lezen, koken. In plaats van alleen te verbieden, wilde ik dat ze alternatieven leerden kennen. Echt kennen; niet van horen zeggen. In de hoop dat ze, als ze straks alleen op die studentenkamer zitten, niet hun heil zoeken in urenlange gamesessies of televisiemarathons -omdat ze het dan lekker zelf mogen uitmaken- maar dat ze ergens in hun hoofd, in hun hart en lijf wéten dat er een andere manier is om je lekker te voelen.

Ik heb mijn kinderen dus overgehaald te lezen. Gedwongen is het woord niet, maar ik heb wel alle media-alternatieven op gezette tijden geëlimineerd. Verder was ik heel coulant. Ze mochten net zo vaak van boek wisselen als ze wilden, ze hoefden het nooit uit te lezen, we gingen samen op zoek naar het genre of de schrijver die ze het mooist vonden. Maar ze moesten wel lezen.

Dat was niet altijd makkelijk. Er waren genoeg momenten dat ik het handiger had gevonden om ze achter een schermpje te laten zitten. Dat zeg ik niet om te laten zien hoe voorbeeldig consequent ik ben in de opvoeding (want dat ben ik niet), maar om te laten zien dat het bij ons tijd kostte. Veel mensen denken dat mijn kinderen van nature vaatwassers uitruimen, geschiedenis leuk vinden, helpen in het huishouden, boeken lezen.

Dat is niet zo. Het ging niet vanzelf. Zoals veel dingen bij ons niet vanzelf gaan: een hand geven als je je voorstelt. Pas beginnen met eten als iedereen aan tafel zit. Handen wassen nadat je naar de wc geweest bent. Ruzies vreedzaam oplossen. Verschillende smaken lekker vinden door van alles één hapje te proeven, ook al denk je dat je het niet lust. Rekening houden met andere mensen. Je afgeknipte teennagels in de vuilnisbak gooien. Boeken lezen.

Het een kost meer moeite dan het ander, maar om bij lezen te blijven: na een paar jaar gebeurde er zoiets moois. Toen kwam er vanzelf een boek dat ze niet meer wilden neerleggen. Dat ze per se uit moesten lezen. Waarvoor ze zelfs hun schermtijd vergaten.

Nu hoorde ik laatst iets waarvan ik bijna van mijn stoel viel: door vijftien minuten te lezen, leren kinderen duizend nieuwe woorden per jaar.

Door iedere dag 15 minuten echt te lezen, komen er zo’n 1.146.000 woorden per jaar voorbij. En van die 1,1 miljoen woorden leer je ongeveer 1000 nieuwe woorden, ieder jaar opnieuw.

Het is natuurlijk geen nieuws dat lezen goed is, maar ik bedoel: duizend nieuwe woorden, dat is veel. En het opbouwen van een woordenschat is cumulatief, hè, hoe meer woorden je kent, hoe makkelijker je nieuwe woorden leert. En als je veel woorden kent, neem je informatie beter op. Onthoud je dus beter wat je gelezen hebt.

Als kers op de taart kreeg ik deze link. Een lezing van Stephen Krashen, emeritus taalprofessor en autoriteit op het gebied van tweedetaalverwerving. Krashen pleit voor vrij lezen op iedere school (Sustained Silent Reading) en presenteert hier onderzoeksresultaten die laten zien dat kinderen die lezen beter worden op ieder gebied van taal: ze zijn beter in grammatica dan kinderen die grammatica-instructies krijgen, ze hebben een grotere woordenschat dan kinderen die woordenschatoefeningen doen. Dat is nog eens goed nieuws voor mijn kinderen, bij wie ook spelling en grammatica niet vanzelf gaan.

Ik heb het filmpje in twee keer bekeken, maar als je geen tijd hebt voor alle 56 minuten, kijk dan in ieder geval minuut 2:45 tot 12:45 en minuut 15:26 tot 21:36. Krashen heeft een keuvelende en duidelijke manier van vertellen. Na afloop zou je denken dat het bijna vanzelf gaat.

—-

  • In deze brochure staan de voordelen van lezen nog eens op een rij, inclusief bronvermelding (opent als pdf).
  • De informatie over die duizend nieuwe woorden per jaar komt uit verschillende onderzoeken, waaronder Cunningham & Stanovich (2001),’What reading does for the mind’, Journal of Direct Instruction, 1/2, 137-149 en Suzanne Mol (2010), To read or not to read.

Vos-en-Haasfrenzy

25 maart 2013

Een nieuwe Vos en Haas betekent ook de oude herlezen. Als je Jak tegenkomt (Jak Hals, boef voor alle werk, specialist in snoodheid), dan wil je de Dief van Iek weer lezen. En eigenlijk ook het eerste begin van Vos en Haas, als Uil zich met hart en ziel geeft voor zijn vondelingenei.

Dus zit Cato in een Vos-en-Haasflow. Of eigenlijk een Everflow. Want Ever is sinds het vorige boek haar favoriete personage.

Het is dan ook een stoererd, Ever. Stoer en grappig. Net als Cato. We lazen de nieuwste Vos en Haas, Waar is het ijs? en direct daarna Een echt zwijn is stoer, om opnieuw te zien hoe Ever z’n entree maakt op de verjaardag van Haas. Ik lees ze voor, want Sylvia Vanden Heede bezit de zeldzame gave om boeken te maken die én fijn voorlezen én geschikt zijn als beginnersleesboek. Dus lezen we samen, inclusief verschillende stemmen -samen lachen is ook leuker dan alleen- en dan leest Cato het vaak nog eens, in haar eentje.

Waar is het ijs? heeft meer ingewikkelde woordspelingen dan de vorige boeken. Sommige zijn ook voor kleuters meteen duidelijk, zoals de bever: 


Klik voor groot.

Andere hebben bij mijn zesjarige meer uitleg nodig: de woordgrapjes over pinguïn en pingping (duim over wijsvinger) bijvoorbeeld. Het mooie van Sylvia Vanden Heede is dat kinderen een joekel van een woordenschat meekrijgen, net als bij de paulusboeken van Jean Dulieu. En net als bij Paulus zijn de tekeningen magistraal – ik kan me Ever niet voorstellen zonder de lichaamstaal die Khing hem meegaf.

Onze Vos en Haasmarathon wordt voortgezet. We hebben wel besloten dat Ever wat meer geluk in de liefde mag krijgen nu zijn hoofse avances bij Ping Wing zo genadeloos afgeslagen zijn. Met z’n vieren debateerden we over een geschikt dier, maar daar kwamen we niet uit. Misschien moet hij toch vrijgezel blijven? Zolang hij er zelf maar vrede mee heeft.

P.S. De afgelopen dagen heb ik de boekenlijstjes aangevuld met een stuk of dertig nieuwe titels. Vooral de 5+10+, biologie en kunst zijn gegroeid, maar ook de overige genres en leeftijden.

Mene tekel

19 februari 2009

Niet alle boeken die ik lees komen op mijn boekenlijstje. De definitie van een living book laat, zoals hier uitgelegd, ruimte voor eigen invulling. Omdat ik met de kinderen niet uitsluitend klassiekers van voor 1920 lees, is er geen lijst met voorgeschreven Charlotte Mason-meesterwerken beschikbaar die ik klakkeloos kan (of wil) navolgen. Ik zal dus zelf moeten beslissen welke boeken onder het begrip klassieker vallen. Op het lijstje kun je zien welke boeken wat mij betreft de moeite waard zijn, maar ik wil ook uitleggen waarom sommige boeken het lijstje niet halen.

Het kan zijn dat een boek slecht vertaald is. Er is een aantal Engelse boekenlijsten dat veel door thuisonderwijzers geraadpleegd wordt, zoals Ambleside Online en 1000 Good Books. Bovenaan deze lijsten staat steevast The Swiss family Robinson (oorspr. Schweizerischer Robinson) van Johann Wyss. De laatste Nederlandse vertaling van dit boek verscheen in de jaren zeventig van Hein Kray als De Zwitserse Robinson en is zo oubollig geschreven dat ik hem niet zonder lachen kan voorlezen. Dat heeft alles te maken met de vertaling, niet met de leeftijd van het boek, want er zijn talloze oude boeken die we met plezier verslinden –  Paulus is geschreven in de jaren vijftig en zestig en de De scheepsjongens van Bontekoe stamt uit 1923.

Er zijn ook boeken met een prachtig onderwerp, waarvan de uitwerking op niets uitgedraaid is. Neem Retour NL van Jenny van der Toorn-Schutte. Retour NLDe ondertitel belooft heel wat: De canon van de Nederlandse geschiedenis in vijftig verhalen. Helemaal in mijn straatje. Maar dan begin je te lezen, en blijkt het niet meer dan een opsomming van feiten bij foto’s, een soort mini-encyclopedie zonder enig verhaal. Volgens het omslag zijn de verhalen zo beeldend dat je ‘de verf in Rembrandts atelier kunt ruiken’, maar die aanbeveling slaat werkelijk nergens op. Zelden zo de plank zien misslaan.

Soms zijn boeken ronduit slecht geschreven. Dat is het geval bij de twee delen van Piet Heyn en de Zilvervloot van Ynskje Penning. Weer een leuk onderwerp, notabene een van de weinige fictieboeken over deze zeeheld, en de schrijfster heeft echt haar best gedaan door veel onderzoek te doen en een getrouw tijdsbeeld te geven. Maar het verhaal overtuigt niet. De zinnen lopen niet lekker en de dialogen komen gekunsteld over.

Tjibbe Tjabbes' wereldreisDan zijn er de boeken die wat mij betreft niet helemaal gelukt zijn. Een boek als Tjibbe Tjabbes’ wereldreis van Harm de Jonge is er zo een. Het idee vind ik echt leuk: het reisverslag van een 18e-eeuwse geleerde met beschrijvingen van ‘onontdekte’ (niet-bestaande) diersoorten. Een journaal annex bestiarium zeg maar, Der naturen bloeme meets De reis van Sint Brandaan. Mooi onderwerp, mooie illustraties, maar alle juichende recensies ten spijt vind ik het geen goed boek. De dierenbeschrijvingen zijn aardig, maar niet meer dan dat. De persiflage op het Noachverhaal irriteert me, net als de verkapt aanmatigende toon waarmee de gesprekken tussen de gebroeders Panhuijs-Breskens weergegeven worden. Bovendien komt het verhaal niet op dreef; het is geloofwaardig noch geestig.

Tegenover Tjibbe Tjabbes staat een boek als Dinotopia van James Gurney, dat ik wel op het lijstje zette. Ook een fictief reisverslag, ook beschrijvingen van een soort fabeldieren, ook een variant op een bestaand boek, in dit geval Robinson Crusoe  meets Een dinosauriër als huisdier, maar dit boek is wat mij betreft wel gelukt. De illustraties zijn verrukkelijk, om zo bij weg te dromen, en realistisch genoeg voor de kritische dinosauruskenner die exact weet  hoeveel hoorns, nagels of rugplaten ieder prehistorisch dier heeft.

Verder zijn veelschrijvers als Carry Slee nauwelijks aanwezig op mijn lijstje. Dat is niet omdat ik a priori iets tegen veelschrijvers heb, maar omdat hun oevre drijft op elementen die me tegenstaan. Het grootste probleem vind ik dat de personages altijd zo vreselijk onaardig tegen elkaar doen, zonder dat dat bijdraagt aan het verhaal (Edward Tulane is ook onaardig, maar dat heeft een functie). Broertjes en zusjes zijn altijd verongelijkt, als ze al met elkaar spelen probeert de een de ander een loer te draaien, iedereen wordt te pas en te onpas met stomkop aangesproken en de romanfiguren vinden veel gebeurtenissen shit of saai. De verhaallijnen zijn flinterdun en in de onderwerpen zit er voor mijn kinderen weinig bij om te herkennen of bij weg te dromen.

Van tijd tot tijdDie chronische onvriendelijkheid is typerend voor onze tijdgeest. Je vindt het ook terug bij Van tijd tot tijd van Ben Verschuren, de moderne versie van boeken als Honderd eeuwen en Hoe het vroeger was, bundels geschiedenisverhalen die ik wel op het lijstje heb gezet. Die oudere vertelboeken blijf ik gewoon beter vinden. Het zogenaamd ‘realistische’ of menselijke aspect in Van tijd tot tijd vind ik namelijk helemaal niet zo realistisch of herkenbaar. Ik vind het voornamelijk onhebbelijk. Hier kun je een paar voorbeeldpagina’s van het eerste hoofdstuk bekijken om je eigen mening te vormen. Ik weet dat veel mensen het niet met me eens zijn, Van tijd tot tijd is een populaire bundel, maar juist daarom motiveer ik hier mijn keuze, zodat je het boekenlijstje zelf op waarde kunt schatten.

Andere boeken die ik niet in het lijstje opneem, zijn die van het Griezelgenootschap en ander werk dat geschreven is vanuit een spiritualiteit die de mijne niet is.

Vivian den Hollander, Een pony met strekenTen slotte ontbreken vrijwel alle AVI-boekjes. De halsbrekende toeren die daarin uitgehaald worden om de tekst klankzuiver te houden, de onnatuurlijke zinnen om binnen het AVI-niveau te blijven en de verhalen van likmevestje proberen je werkelijk alle zin in lezen te ontnemen. Een schaarse uitzondering hierop zijn de Roskamboekjes van Vivian den Hollander en Saskia Halfmouw, een serie lieve avonturen over een ponyclub, waar Jet heel gelukkig van wordt. Maar verder is het een drama, dat hele AVI. Jan Paul Schutten, zelf AVI-schrijver, schreef er een leuk stukje over (lees vooral ook de eerste commentaren erbij).

Het dieptepunt op AVI-gebied kreeg ik van de week in handen. In Wee wee wee punt muis punt en el zoekt muis een man per ie meel. Precies wat je je derdegroeper wilt meegeven op intermenselijk verkeer: op deze wijze vindt men een wederhelft. Muis verstuurt lukraak meels:

ik tik wat hier.
ik klik wat daar.
en dan kies ik een man.
klaar.

en legt het na twee mislukte internetdates aan met een mol:

mol: mijn hol is in de tuin. kom daar maar naar toe. dan pik ik je daar op.
muis:  hoe zie ik dat jij het bent?
mol: ik neem een roos in mijn bek. dan zie je het zo.
muis:  ik tut me wat op. en dan kom ik er aan!

En passant zaait muis bij haar lezertjes nog even de kiem voor een broos vrouwelijk zelfbeeld

muis doet een rok aan. hier lijk ik wel dik in, zegt muis. dan maar weer een jurk aan.

en ze gaat op pad. De affaire met mol eindigt in ruzie (‘muis baalt er van. wil ze wel een man?’) en opnieuw logt ze in op de AVI-relatieplanet. Met resultaat: er volgt een oppervlakkige correspondentie met een vegetarische kat, muis trekt bij hem in en is heel gelukkig. Alles lijkt koek en ei, maar in het voorlaatste hoofdstuk raakt muis in een identiteitscrisis. De kat snapt er niets van: ze waren toch zo gelukkig? Na enige zelfreflectie ontdekt muis waar het aan schort. Ze komt uit de kast.

wat wil ik nou?
wíe wil ik nou?
ik wil geen man.
ik wil…
ik wil…
ik wil een vrouw!

De escapades van muis in het homocircuit staan jammer genoeg niet in het boekje. Maar ik heb nog wel een titelsuggestie voor toekomstige deeltjes: Muis in Homoloeloe en Muis op de Gee Pareet. Ik kan haast niet wachten tot Jet er in zal beginnen.

 Muis uit de kast

Op niveau

23 december 2008

‘Hoe weet je of je kind op niveau zit?’

Het is meestal niet de eerste vraag die gesteld wordt (die gaat doorgaans namelijk over ‘het sociale’, waarvoor ik ter geruststelling ook onze pagina met uitjes bijhoud), maar hij staat wel in de top drie: ‘Hoe houd je bij of er geen hiaten ontstaan?’

Als je thuisonderwijs geeft, zijn er geweldig veel bronnen waaruit je kunt putten. Omdat ik merk dat het ontwikkelingsniveau van thuisonderwijskinderen vergeleken met dat van schoolkinderen nogal leeft, zal ik een paar van die bronnen prijsgeven. Omwille van de leesbaarheid beperk ik me tot het basisonderwijs en een klein aantal links.

Het basisschoolboek

Zo is daar het Basisschoolboek, een naslagwerk met de actuele leerstof die kinderen aan het eind van de basisschool idealiter gehad zouden moeten hebben. Gerangschikt per vak beslaat het alle kerndoelen van het primair onderwijs – van taal en rekenen tot aardrijkskunde en verkeer. Hier kun je voorbeeldpagina’s inzien.

Dan zijn er natuurlijk de kerndoelen zelf, de onderwijsdoelen waarnaar basisscholen moeten streven. Omdat deze vrij abstract en globaal zijn, bestaan er ook zogenaamde tussendoelen, concreet uitgewerkte suggesties voor het onderwijs.

Die tussendoelen staan hier. Onder het kopje ‘leerlijnen’ kun je de vakken Nederlands tot en met bewegingsonderwijs aanklikken, en per vak doorklikken naar ‘leerlijn’. Laat je vooral niet ontmoedigen door het massieve schema. Het zijn letterlijk streefdoelen; ik schreef al eerder dat wereldoriëntatie niet meetelt voor de citotoets. Bovendien lijken de doelen vaak ingewikkelder dan ze zijn. Soms zijn ze zo voordehandliggend, dat je er zelf niet opgekomen was er een kerndoel van te maken: een kind van zes jaar (eind groep 2) dient bijvoorbeeld te weten dat je een boek van voor naar achter leest, een bladzijde van boven naar beneden en dat er verschillende soorten boeken bestaan  (leerlijn 4). Ik wil maar zeggen: de angst voor hiaten hoeft niet te overheersen.

In sommige gevallen is het trouwens ook heel simpel om te zien waar je kind mee bezig is. Wanneer je bij het thuisonderwijs werkboeken gebruikt, voor rekenen bijvoorbeeld, dan staat het niveau gewoon op de omslag: boekje 2A, 2B enzovoorts. Weet je dus in welk leerjaar je kind bezig is.

Als je ervan houdt, kun je op deze site citotoetsen per vak vinden – linkerkolom bovenaan. Op dit gedeelte van de site staan nog veel meer oefentoetsen.

Voor een overzichtelijke opsomming per jaargroep en onderwerp kun je ook op deze site kijken. Je klikt op de groep waarin je kind zou zitten, vervolgens op het schoolvak en je ziet precies welke stof er in dat jaar op school aangeboden wordt. Vol oefeningen en niveautesten.

Speciaal voor het vak rekenen is er ook een site met de ondertitel ‘Wat je kind moet weten’. Deze staat hier en biedt, naast een overzicht per leerjaar, in de rechterkolom rekenmateriaal aan. Daar kun je bijvoorbeeld zien dat het rekenen in groep 3 beperkt blijft tot plus- en minsommen tot 10.mijn-kind-groep-4

De boekenreeks Mijn kind in groep… van ThiemeMeulenhoff geeft een globaal jaarbeeld van het hele schoolaanbod. Per groep (alleen voor de groepen 1, 2, 3, 4 en 8) is er een boek waarin wordt uitgelegd wat een kind op school zoal aangeboden krijgt.

De vraag is natuurlijk: hoe belangrijk is het dat je kind precies hetzelfde jaarschema aanhoudt als zijn schoolgaande leeftijdsgenoten? Is het nodig om je dochter in week 12 het woord neus te leren omdat haar vriendinnetje in groep 3 dat ook op dat moment leert? Of om de verkeersborden pas op haar negende uit te leggen, omdat dat volgens het schoolrooster zo past? Ook als ze er op haar vijfde al naar vraagt,  terwijl ze bij je achterop de fiets zit?

Al die ontwikkelingsoverzichten kunnen van pas komen, maar het mooie van thuisonderwijs is dat je zo flexibel kunt zijn, dat je dochter na neus meteen verder kan lezen als zij daar aan toe is. Op haar derde. Of op haar achtste. Maar niet per se in week 12 van groep 3. Wanneer je de achtergrondkennis zo kunt toepassen dat je kind floreert, denk ik dat niemand zich zorgen hoeft te maken over het niveau.

Pim, Frits en Ida

23 augustus 2008

In een vorig leven, mijn Leven Zonder Kinderen, was ik eens in de Utrechtse kinderboekenwinkel. Ik heb kinderboeken altijd leuk gevonden, ook na mijn kinderjaren, en bezocht in de boekwinkel een studievriendin die daar stage liep. Ik raakte met haar en de eigenaresse van de winkel aan de praat over mooie kinderboeken en vertelde dat ik nog vaak moest denken aan een boek dat ik vroeger op school had gelezen.

De titel wist ik niet meer, de schrijver ook niet en ik wist slechts flarden van het verhaal. Het ging over drie kinderen die in een grot verdwaald waren en ik had er voor het eerst over stalagmieten en stalactieten gehoord. Het was een vreselijk spannend verhaal, ik was er erg van onder de indruk geweest. Ik meende me vaag te herinneren dat de hoofdpersonen in meerdere boekjes voorkwamen, dat ze deel uitmaakten van een soort serie.

Ik vertelde de eigenaresse van de kinderboekenwinkel de snippers verhaal die ik me herinnerde, toen ze zei: ‘Kan het Pim, Frits en Ida geweest zijn?’

Ineens wist ik het weer: natuurlijk! Het waren boekjes die we hardop in de klas hadden gelezen, tijdens het uur waarop de juf kinderen aanwees die een leesbeurt kregen. Zo’n uur was voor niemand echt leuk: de kinderen die goed konden lezen verveelden zich en lazen alvast vooruit; maar je moest wel in de gaten blijven houden waar de rest van de klas was, zodat je in geval van een leesbeurt niet met je mond vol tanden zat. De kinderen die niet goed konden voorlezen wilden zo’n uur het liefst onzichtbaar zijn. Ik weet dat ik me altijd plaatsvervangend ellendig voelde wanneer zij hun bijdrage in de estafette s-p-e-l-l-e-n-d doorploegden.

Aanbod van tweedehandsboeken op internet bestond nog nauwelijks en ik zette een zoekactie uit bij een kinderboekenantiquariaat. Binnen een mum van tijd had ik de reeks van acht Pimmen compleet. Vrijwel alle verhalen uit de boekjes was ik vergeten, behalve dat uit boekje acht, over de dolende kinderen in de grot. Ik zag dat ze geschreven waren door Godfried Bomans en geïllustreerd door Rien Poortvliet. Dat waren nog eens tijden.

En nu leest Philip ze. Toen hij laatst zijn vinger over de ruggen in de boekenkast liet gaan voor iets wat hij in bed kon lezen, wees ik hem op het rijtje Pim, Frits en Ida’s. Het eerste boekje had hij dezelfde avond uit, het tweede heeft hij nu onder zijn hoofdkussen gelegd. Ik moet eerlijkheidshalve zeggen dat de tijdgeest er niet helemaal aan voorbijgegaan is: de bomen hebben er nog blaren en in het eerste boekje beseft een zevenjarig kind pas drie dagen vóór de geboorte van zijn zusje dat zijn moeder in verwachting is.

Maar toch. Ik kan nog steeds de betovering van de verhalen voelen, de sfeer en de spanning. Ik wou dat ik zelf negen was en nog acht eindeloos lange, mooie boekjes in het verschiet had.

Hier een geweldig artikel over Pim, Frits en Ida, geschreven door de voorzitter van het Godfried Bomans Genootschap. Over de achtergrond van deze schoolboekjes, het geheim van het succes ervan en over Bomans’ kracht om te schrijven in de ‘zone van de naastbije ontwikkeling’.

Godfried Bomans, Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school, acht delen. Volop verkrijgbaar via veilingkijker.

Deel 1: In het sprookjesbos.
Deel 2: Het onbewoonde eiland.
Deel 3: Oom Ferdinand.
Deel 4: De ontsnapte ballon.
Deel 5: De schat van Brederode.
Deel 6: Verdwaald op zee.
Deel 7: Alleen in huis.
Deel 8: Diep onder de aarde.