Mene tekel
19 februari 2009
Niet alle boeken die ik lees komen op mijn boekenlijstje. De definitie van een living book laat, zoals hier uitgelegd, ruimte voor eigen invulling. Omdat ik met de kinderen niet uitsluitend klassiekers van voor 1920 lees, is er geen lijst met voorgeschreven Charlotte Mason-meesterwerken beschikbaar die ik klakkeloos kan (of wil) navolgen. Ik zal dus zelf moeten beslissen welke boeken onder het begrip klassieker vallen. Op het lijstje kun je zien welke boeken wat mij betreft de moeite waard zijn, maar ik wil ook uitleggen waarom sommige boeken het lijstje niet halen.
Het kan zijn dat een boek slecht vertaald is. Er is een aantal Engelse boekenlijsten dat veel door thuisonderwijzers geraadpleegd wordt, zoals Ambleside Online en 1000 Good Books. Bovenaan deze lijsten staat steevast The Swiss family Robinson (oorspr. Schweizerischer Robinson) van Johann Wyss. De laatste Nederlandse vertaling van dit boek verscheen in de jaren zeventig van Hein Kray als De Zwitserse Robinson en is zo oubollig geschreven dat ik hem niet zonder lachen kan voorlezen. Dat heeft alles te maken met de vertaling, niet met de leeftijd van het boek, want er zijn talloze oude boeken die we met plezier verslinden – Paulus is geschreven in de jaren vijftig en zestig en de De scheepsjongens van Bontekoe stamt uit 1923.
Er zijn ook boeken met een prachtig onderwerp, waarvan de uitwerking op niets uitgedraaid is. Neem Retour NL van Jenny van der Toorn-Schutte. De ondertitel belooft heel wat: De canon van de Nederlandse geschiedenis in vijftig verhalen. Helemaal in mijn straatje. Maar dan begin je te lezen, en blijkt het niet meer dan een opsomming van feiten bij foto’s, een soort mini-encyclopedie zonder enig verhaal. Volgens het omslag zijn de verhalen zo beeldend dat je ‘de verf in Rembrandts atelier kunt ruiken’, maar die aanbeveling slaat werkelijk nergens op. Zelden zo de plank zien misslaan.
Soms zijn boeken ronduit slecht geschreven. Dat is het geval bij de twee delen van Piet Heyn en de Zilvervloot van Ynskje Penning. Weer een leuk onderwerp, notabene een van de weinige fictieboeken over deze zeeheld, en de schrijfster heeft echt haar best gedaan door veel onderzoek te doen en een getrouw tijdsbeeld te geven. Maar het verhaal overtuigt niet. De zinnen lopen niet lekker en de dialogen komen gekunsteld over.
Dan zijn er de boeken die wat mij betreft niet helemaal gelukt zijn. Een boek als Tjibbe Tjabbes’ wereldreis van Harm de Jonge is er zo een. Het idee vind ik echt leuk: het reisverslag van een 18e-eeuwse geleerde met beschrijvingen van ‘onontdekte’ (niet-bestaande) diersoorten. Een journaal annex bestiarium zeg maar, Der naturen bloeme meets De reis van Sint Brandaan. Mooi onderwerp, mooie illustraties, maar alle juichende recensies ten spijt vind ik het geen goed boek. De dierenbeschrijvingen zijn aardig, maar niet meer dan dat. De persiflage op het Noachverhaal irriteert me, net als de verkapt aanmatigende toon waarmee de gesprekken tussen de gebroeders Panhuijs-Breskens weergegeven worden. Bovendien komt het verhaal niet op dreef; het is geloofwaardig noch geestig.
Tegenover Tjibbe Tjabbes staat een boek als Dinotopia van James Gurney, dat ik wel op het lijstje zette. Ook een fictief reisverslag, ook beschrijvingen van een soort fabeldieren, ook een variant op een bestaand boek, in dit geval Robinson Crusoe meets Een dinosauriër als huisdier,
maar dit boek is wat mij betreft wel gelukt. De illustraties zijn verrukkelijk, om zo bij weg te dromen, en realistisch genoeg voor de kritische dinosauruskenner die exact weet hoeveel hoorns, nagels of rugplaten ieder prehistorisch dier heeft.
Verder zijn veelschrijvers als Carry Slee nauwelijks aanwezig op mijn lijstje. Dat is niet omdat ik a priori iets tegen veelschrijvers heb, maar omdat hun oevre drijft op elementen die me tegenstaan. Het grootste probleem vind ik dat de personages altijd zo vreselijk onaardig tegen elkaar doen, zonder dat dat bijdraagt aan het verhaal (Edward Tulane is ook onaardig, maar dat heeft een functie). Broertjes en zusjes zijn altijd verongelijkt, als ze al met elkaar spelen probeert de een de ander een loer te draaien, iedereen wordt te pas en te onpas met stomkop aangesproken en de romanfiguren vinden veel gebeurtenissen shit of saai. De verhaallijnen zijn flinterdun en in de onderwerpen zit er voor mijn kinderen weinig bij om te herkennen of bij weg te dromen.
Die chronische onvriendelijkheid is typerend voor onze tijdgeest. Je vindt het ook terug bij Van tijd tot tijd van Ben Verschuren, de moderne versie van boeken als Honderd eeuwen en Hoe het vroeger was, bundels geschiedenisverhalen die ik wel op het lijstje heb gezet. Die oudere vertelboeken blijf ik gewoon beter vinden. Het zogenaamd ‘realistische’ of menselijke aspect in Van tijd tot tijd vind ik namelijk helemaal niet zo realistisch of herkenbaar. Ik vind het voornamelijk onhebbelijk. Hier kun je een paar voorbeeldpagina’s van het eerste hoofdstuk bekijken om je eigen mening te vormen. Ik weet dat veel mensen het niet met me eens zijn, Van tijd tot tijd is een populaire bundel, maar juist daarom motiveer ik hier mijn keuze, zodat je het boekenlijstje zelf op waarde kunt schatten.
Andere boeken die ik niet in het lijstje opneem, zijn die van het Griezelgenootschap en ander werk dat geschreven is vanuit een spiritualiteit die de mijne niet is.
Ten slotte ontbreken vrijwel alle AVI-boekjes. De halsbrekende toeren die daarin uitgehaald worden om de tekst klankzuiver te houden, de onnatuurlijke zinnen om binnen het AVI-niveau te blijven en de verhalen van likmevestje proberen je werkelijk alle zin in lezen te ontnemen. Een schaarse uitzondering hierop zijn de Roskamboekjes van Vivian den Hollander en Saskia Halfmouw, een serie lieve avonturen over een ponyclub, waar Jet heel gelukkig van wordt. Maar verder is het een drama, dat hele AVI. Jan Paul Schutten, zelf AVI-schrijver, schreef er een leuk stukje over (lees vooral ook de eerste commentaren erbij).
Het dieptepunt op AVI-gebied kreeg ik van de week in handen. In Wee wee wee punt muis punt en el zoekt muis een man per ie meel. Precies wat je je derdegroeper wilt meegeven op intermenselijk verkeer: op deze wijze vindt men een wederhelft. Muis verstuurt lukraak meels:
ik tik wat hier.
ik klik wat daar.
en dan kies ik een man.
klaar.
en legt het na twee mislukte internetdates aan met een mol:
mol: mijn hol is in de tuin. kom daar maar naar toe. dan pik ik je daar op.
muis: hoe zie ik dat jij het bent?
mol: ik neem een roos in mijn bek. dan zie je het zo.
muis: ik tut me wat op. en dan kom ik er aan!
En passant zaait muis bij haar lezertjes nog even de kiem voor een broos vrouwelijk zelfbeeld
muis doet een rok aan. hier lijk ik wel dik in, zegt muis. dan maar weer een jurk aan.
en ze gaat op pad. De affaire met mol eindigt in ruzie (‘muis baalt er van. wil ze wel een man?’) en opnieuw logt ze in op de AVI-relatieplanet. Met resultaat: er volgt een oppervlakkige correspondentie met een vegetarische kat, muis trekt bij hem in en is heel gelukkig. Alles lijkt koek en ei, maar in het voorlaatste hoofdstuk raakt muis in een identiteitscrisis. De kat snapt er niets van: ze waren toch zo gelukkig? Na enige zelfreflectie ontdekt muis waar het aan schort. Ze komt uit de kast.
wat wil ik nou?
wíe wil ik nou?
ik wil geen man.
ik wil…
ik wil…
ik wil een vrouw!
De escapades van muis in het homocircuit staan jammer genoeg niet in het boekje. Maar ik heb nog wel een titelsuggestie voor toekomstige deeltjes: Muis in Homoloeloe en Muis op de Gee Pareet. Ik kan haast niet wachten tot Jet er in zal beginnen.