Adieu Sweet Bahnhof

5 augustus 2010

Om Jettes tijdreis extra cachet te geven, hebben we ons ook 19e-eeuws laten vervoeren. De stoomtram van Hoorn naar Medemblik rijdt nog steeds over het spoor dat in 1887 werd aangelegd, en zelfs de originele tussenstations zijn bewaard gebleven.

Er zijn verschillende mogelijkheden om de reis te maken en wij ‘deden’ de Historische Driehoek: van Enkhuizen naar Medemblik met de boot en van Medemblik naar Hoorn met de stoomtram.

Foto van weblog Onderweg

De veerhaven ligt naast treinstation Enkhuizen. Vandaar vertrekt de Friesland over het IJsselmeer naar Medemblik. Jet dacht nog wat ziltigs te ruiken toen ze de wal nakeek.

De bootreis duurt vijf kwartier. Vijf kwartier ontspannen met je neus in de wind. En benedendeks, want daar is een mooi ingericht zitgedeelte met pluchen stoelen, jugendstillampjes en een barretje voor ijsjes en koffie. Als het regent kun je je er ook vermaken met de sjoelbak of een van de andere spelletjes die er liggen.  

In Medemblik werd de locomotief al op stoom gebracht. We konden direct instappen. Een paar jaar geleden hadden we de route andersom gedaan – van Hoorn naar Enkhuizen, eerst de tram, daarna de boot. Dan heb je een langere overstaptijd en kun je een uurtje stukslaan in het Bakkerijmuseum van Medemblik. Dat bleek destijds verbazingwekkend weinig voor te stellen; met de hele lichting trampassagiers schoof je het piepkleine museumpje binnen waar je met z’n allen mocht toekijken hoe iemand krentenbollen stond te rollen. Dat sloegen we deze keer maar over, we namen meteen plaats in de derde klasse.

Jet had uit haar ooghoek al een mevrouw in klederdracht gezien, die hoorde  bij tram. Ze zat een treinstel verder, maar na de eerste halte kwam ze in onze coupé zitten om, net als in het Zuiderzeemuseum, te vertellen over toen. Ze tilde wuft haar jurk op om de zelfgebreide kousen te laten zien en de zeven onderrokken die gemaakt waren van stoffen-met-een-verhaal: de eerste rok was van een jurk van haar moeder geweest, de tweede had een randje van het kussensloop van haar grootouders.  

Tijdens de tussenstops op de stations mocht je meehelpen, als onderdeel van het kinderprogramma Stoomsafari*)

De goederenwagon moest gelost worden.

En op het station van Wognum stonden koffers klaar met een speciale inhoud. Als je een koffer gekozen had, mocht je hem openen en bedenken of hij toebehoorde aan een man, vrouw, jongen of meisje. In de ene koffer zat een lange jaeger onderbroek, in de andere een tol of porseleinen pop. Het waren dus geen echte hersenbrekers, maar het ging de kinderen meer om het bijzondere – het idee dat je op reis bent met een oude leren koffer die aan je is toevertrouwd. Het laatste deel van de reis werd de koffer jouw verantwoordelijkheid, en op het station van Hoorn moest je de koffer op de juiste plek afleveren.



En zo boemelden we vrijwillig vijf kwartier over een afstand die je met de auto in twintig minuten aflegt. Het deed me denken aan C.S. Lewis’ aversie tegen auto’s, waar hij over schrijft in zijn prachtige autobiografie Surprised by Joy (1955). Daar noemt hij de automobiel een ‘inflatie van de ruimte’. **)  Voor je het weet zit je honderden kilometers verderop, zonder besef van de afstand die je hebt afgelegd, zonder gevoel voor de uitgestrektheid van het landschap.

Hoewel Lewis het honderd jaar na onze tijdreis schreef, moet dat wel de ervaring geweest zijn die de mensen gehad hebben, denk ik. Doet je des te meer beseffen hoeveel er veranderd is in de afgelopen eeuw.

—–


*) Mocht je ook van plan zijn te gaan, houd er dan rekening mee dat niet alle programmaonderdelen bij iedere tramrit beschikbaar zijn. Het ‘verkleden als Ot en Sien’ is bijvoorbeeld alleen mogelijk bij de rit van 11.00 uur vanuit Hoorn, omdat daar een ander soort tramstel rijdt. Handig om te weten: ook hier is de museumjaarkaart weer geldig!

Terug


**) Het hele citaat is eigenlijk te mooi om te laten schieten (hier gevonden, lang leve internet) : 

I number it among my blessings that my father had no car, while yet most of my friends had. […] The deadly power of rushing about wherever I pleased had not been given me. I measured distances by the standard of man, man walking on his two feet, not by the standard of the internal combustion engine. I had not been allowed to deflower the very idea of distance; in return I possessed “infinite riches” in what would have been to motorists “a little room.”

The truest and most horrible claim made for modern transport is that it “annihilates space.” It does. It annihilates one of the most glorious gifts we have been given. It is a vile inflation which lowers the value of distance, so that a modern boy travels a hundred miles with less sense of liberation and pilgrimage and adventure than his grandfather got from traveling ten. Of course if a man hates space and wants it to be annihilated, that is another matter. Why not creep into his coffin at once? There is little enough space there.

Terug