Het is een boodschap die je niet vaak genoeg kunt horen, sommige seizoenen nog een beetje vaker dan andere. Dr. Seuss schreef het al in 1973 en Bette Westera maakte er een magnifieke vertaling van, met volledig nieuw rijmschema en seussiaans idioom, weergaloos vloeiend en vindingrijk: heb jij wel door hoe gelukkig je bent? En o, open deur, de boodschap is meer dan ooit van toepassing op welvarende Westerse kindertjes en volwassenen.

Het boek begint zo:

Voel je je zielig? Zit alles tegen?
Voel je je miezerig, voel je je moe?
Zie je alleen nog maar wolken en regen?
Spreek dan jezelf ogenblikkelijk toe:

Maak je niet druk Ukkie.
Spreek van geluk, Ukkie.
Spreek van geluk en wees blij.
Sommige mensen zijn minder gelukkig,
meer nog dan min of meer zeer ongelukkig,
veel minder gelukkig dan jij!

Dan volgt een stroom pechvogels die het pas echt slecht hebben.

Knapperdammer knooppunt.

Wees blij dat je niet vaststaat op het Knapperdammer knooppunt,
gezeten op een muilkameel, of in een knoets, of lopend.
Of ergens in Verweggis woont (alleen al het idee!),
met hier de kamer waar je slaapt en ginder de wc

(waarbij slaapkamer en wc gescheiden zijn door een stelsel van torens en trappen waar Esscher jaloers op zou zijn).

Nou ja, zo kennen we natuurlijk allemaal een Knapperdammer knooppunt waarmee we ons troosten. Wie heeft zijn kind nooit gewezen op mensen die het zoveel minder hebben? Deze blijft natuurlijk geweldig:

Maar wat nou als je toevallig wel iemand bent die vaststaat in de Knapperdamse file? Of als maïspap voor jou een feestmaal is? Dan kun je iemand vinden die het nog slechter heeft – die nog verder in de file staat of helemaal geen maïspap heeft, en je daar dan aan optrekken. Maar hoe waar de boodschap van Seuss ook is, als je het alleen moet hebben van de vergelijking met anderen, ben je al snel de sjaak. Want er zijn natuurlijk ook een hoop mensen die het zoveel béter hebben dan jij. Die wel naar Thailand op vakantie kunnen. Die überhaupt op vakantie kunnen. Die wel merkluiers kunnen kopen. Die wel een baan hebben. Die wel een kind hebben dat luistert.

En dan blijft er niks meer over van een blij rijmschema met opbeurende woorden. Dan krijg je het gevoel dat jij ook recht hebt op vakantie. Dat je recht hebt op dat plasmascherm. En dan krijg je dit, zoals afgelopen week op Black Friday, die altijd vreugdevolle start van het feestseizoen:

Ziet u daar mensen die doorhebben hoe gelukkig zij zijn?

Je kunt ook een andere insteek kiezen. Je kunt ook proberen dankbaar te zijn onafhankelijk van je omstandigheden. Onafhankelijk van wat andere mensen bezitten, onafhankelijk van waar jij denkt recht op te hebben. Dat is niet gemakkelijk, hoor, vind ik. Maar het is gewoon de enige manier.

Afgelopen donderdag was het Dankbaarheidsdag, zo leerde ik uit de nieuwsbrief van Blendle. Ik wist natuurlijk dat het in Amerika Thanksgiving was, Dankzéggingsdag. Maar van een Nederlandse dankbaarheidsdag had ik nog nooit gehoord. Het was een initiatief van het tijdschrift Psychologie, want het is al lang bekend dat dankbaar zijn een hele goede keuze is. Als je je blik goed richt, is er serieus altijd iets om dankbaar voor te zijn. Voor een rustig moment in een drukke dag. Voor zonlicht dat door het raam naar binnen schijnt. Voor de mogelijkheid om je geduld te oefenen.

Laatst vroeg Cato (9) of zij eens voor de schoencadeaus mocht zorgen. Ze had mij horen klagen over druk-druk-druk en ‘o man, dan moet ik ook nog wat verzinnen voor in die schoen’ – een ware geest van dankbaarheid, zeg maar. Nou is Cato sinds jaar en dag kampioen Cadeautjes en Attenties, dus voor het vullen van zeven schoenen draait ze haar hand niet om. Daarbij had ze geld van oma gekregen en vindt ze pinnen met haar eigen pas zo’n beetje het stoerste wat er is: één en één is twee.

En zo stonden er de volgende morgen zeven werken van barmhartigheid voor de haard: glitterhaarspeldjes voor de vierjarige zus die steeds langere lokken krijgt, een kookwekker voor de veertienjarige zus die zo van bakken houdt – voor iedereen iets specifieks. Zelf kreeg Cato een zakmes, Philips oude mes. Het übercoole Zwitserse mes in camouflagekleuren met dertien onderdelen, waaronder schaar, zaag én tandenstoker, waar Cato al jaren op aast. Toen Philip (17) hoorde dat zijn zusje de schoenen zou vullen, vond hij dit het moment om zijn zakmes door te geven. Als Seuss nog geleefd had, zou hij er een wijze les aan verbonden hebben. Ik vond het genoeg om in te zien hoe gelukkig we zijn.

De aanslag

22 november 2016

Bron: @JasperMooren

Olympisch verliezen

11 augustus 2016

Het concept van eervol verlies is nog een puntje van aandacht in de opvoeding. Of misschien kan ik beter erkennen dat het bij sommige van de kinderen gewoon mislukt is. Wanneer u bijvoorbeeld de woorden ‘Philip’ en ‘Cluedo’ in één zin gebruikt, kan ik niet voor de gevolgen instaan.

Des te blijer wordt een mens van David Katoatau, kampioen gewichtheffer van Kiribati. Kiri-wat? Ja, Kiribati.

Ach natuurlijk, Kiribati. Daar zo’n beetje rechtsonder op de kaart. Of in het midden, als je in Australië woont.

En als we dertig jaar wachten, hoef je niet meer op de kaart te kijken, want dan is Kiribati onder water verdwenen. U weet wel: opwarming, stijgende zeespiegel, verloren landbouwgrond, blablabla.

Tenminste, blablabla als je er zelf niet woont natuurlijk. David Katoatau woont er wel, en om ervoor te zorgen dat wij ook zo nu en dan aan Kiribati denken, heeft hij een dans ingestudeerd die hij na iedere gewichtheffing opvoert. Telkens als hij driehonderdzoveel olympische kilo’s boven zijn hoofd gehouden heeft, danst hij.

The Guardian, augustus 2016

Laatst mislukte zijn oefening in Rio. Hij tilde 349 kilo omhoog – zo’n beetje vijf keer mijn gewicht (in een parallel universum, of als ik de rest van mijn leven gras eet). David kreeg de halter drie, vier, vijf keer omhoog, maar de laatste keer ging het mis. Nog één keer wilde hij de wereld eraan herinneren dat het van ónze leefstijl afhangt of de mensen op Kiribati straks nog kunnen dansen op hun eiland.

Hij buikdanste het podium af, onder luid gejuich. Ik neem het mee als lesdoel voor het komende jaar.

 

Laat ze maar lachen

10 februari 2016

Een structurele kijk in de thuisonderwijsdag is er de laatste tijd een beetje bij ingeschoten, maar deze wilde ik u niet onthouden. Dit wordt vandaag onze gecombineerde les contemporaine geschiedenis-maatschappijleer.

Komt u even mee naar 1995, waar Maurice de Hond uitlegt dat er zoiets bestaat als internet.

Sonja: ‘Dus dat ding kijkt waar je de goedkoopste ijskast kunt krijgen? En hoe betaal je dan? Stop je gewoon iets in een gleuf van die computer?’

De zaal slaat zich op de knieën van het lachen. En dan een serieuze noot van de volksvertegenwoordiger die het beleid bepaalt. Want het klinkt allemaal leuk en aardig, maar landgenoten, zo’n vaart zal het echt niet lopen.

‘Ik zou het zelf heel onsympathiek vinden om geen boodschappen meer te kunnen doen’, aldus PvdA-politicus Rob van Gijzel.

 

Bron: Maurice de Hond

Naar school in Naturalis

25 november 2015

We hadden een vogel gevonden. Als u net zo veel van vogels weet als ik, dan kon hij het best omschreven worden als een kleine vogel. Oranje-bruin en zwart, met een witte buik. En hij was dood, zoveel was duidelijk.

Maar in plaats van koketteren met mijn gebrek aan vogelkennis kan ik beter vertellen wat we gedaan hebben om er slimmer van te worden. Je kunt namelijk twee dingen doen als je een dood vogeltje vindt. Nou ja, je kunt natuurlijk heel veel dingen doen als je een dood vogeltje vindt, maar laat ik me beperken: je kunt hem laten liggen of je kunt hem meenemen. En als je een herfstwandeling maakt met vijf kinderen en je vindt een klein, ongeschonden, beeldschoon vogeltje, dan wordt de keus automatisch voor je gemaakt. Dan neem je zo’n dotje mee naar huis. Want die vijf kinderen komen regelmatig in Naturalis en weten dat dat museum heel blij is met dode dieren.

We maakten foto’s, stuurden die op naar de afdeling Collectiebeheer en kregen per ommegaande bericht: ‘What a cutie, we would love to have it!’ Hij had ook een soortnaam, begrepen we. Het was een keep. Via welkevogelisdit.nl waren we zelf al een eind in de richting gekomen, maar verder dan ‘iets van een vink’ durfden we niet te gaan. Een keep dus.

Maar waarom was ie nou dood? Hij was nog zo prachtig, helemaal niet aangevreten of gerafeld. Gebrek aan adem, zou mijn oma gezegd hebben. Toch wilden we graag een wat specifiekere verklaring. En we hadden al een vingerwijzing: in z’n nekje zaten een paar dikke bulten.

Onze innerlijke forensisch onderzoeker neeg naar een duidelijke diagnose: dat moest kanker zijn. Zonneklaar. We legden de keep in de vriezer en wachtten tot de officiële autopsie.

En zo wandelden we twee weken later Naturalis binnen met een bevroren vogel in een tupperwaredoosje. We ontmoetten Becky, met wie we al gezellig gemaild hadden. Ze zou ’s morgens eerst een holenduif prepareren voor het publiek en daarna met onze keep aan de slag gaan, mits ie op tijd ontdooid was.

Becky was geweldig. Buiten dat ze erg mooie haren had, was ze ook nog eens vriendelijk, grappig, geduldig en deskundig. Omdat ze wist van ons thuisonderwijs, had ze een handout gemaakt van de vogelanatomie. Becky komt uit de Verenigde Staten en had daar al met thuisonderwijskinderen gewerkt, dus ze vond het helemaal niet vreemd dat wij op een maandagochtend een praktijkles taxidermie combineerden met het voederen van knuffeldieren, om maar eens iets te noemen.

Victoria (3) brengt dwangvoeding toe bij een mol.

De keep bleek voldoende ontdooid. Becky nodigde ons uit om vanuit het amfitheater bij de snijtafel te komen staan. Zo konden we goed meekijken bij het prepareren. Hersentjes eruit, hartje, ingewanden, alles puntgaaf. Ze liet het maagje zien en sneed het open: het zat nog tjokvol eten. Onze keep was dus geen hongerdood gestorven.

Ze had al meteen gezien wat de doodsoorzaak was. Wij bleken het ziektebeeld niet helemaal correct te hebben ingeschat. Wat we hadden aangezien voor tumoren, bleken in werkelijkheid…

… teken. Eén teek zou hij wel overleefd hebben, maar drie was te veel. Drie joekels van parasieten waren ons keepje fataal geweest.

Becky haalde geroutineerd de vogel leeg, waste hem en vulde het donzen vogelhuidje weer op. Daarna naaide ze hem dicht. Een tikkie grof, dat wel. De keep zou namelijk niet publiekelijk tentoongesteld worden, maar in de wetenschappelijke collectie terechtkomen. Achter gesloten deuren, ergens in de catacomben van het museum – het hoefde dus geen onzichtbaar ritssluitinkje te worden. Becky vertelde dat ze eens een stagiaire had gehad, een student Diergeneeskunde, die bij zijn studie had geleerd om heel netjes te hechten, met piepkleine steekjes. Het duurde eeuwen voordat hij de geprepareerde dieren bij Naturalis dichtgenaaid had. Becky was zo klaar. Maar onze keep zag er prachtig uit. Ze aaide nog eens over zijn veertjes. We lieten hem met een gerust hart achter.

En dat is ze-he-ven

19 november 2015

Kom ik gisteren thuis van college geven op een randstedelijke hogeschool (naast mijn eigen kinderen leer ik zo nu en dan ook andermans kinderen wat taal), klap ik m’n laptop open, heb ik dit aan mijn kar hangen:

‘Dekker stelt eisen aan thuisonderwijs’

Of zoals sommige kranten schreven: ‘Het kabinet wil paal en perk stellen aan thuisonderwijs’. Het begint een beetje op een Oudhollands liedje te lijken. Telt u mee?

En dat is één
We schrijven 2007. Het jaar waarin Slovenië mee ging doen met de euro, België de eerste zwarte wethouder kreeg en Nederland het burgerservicenummer invoerde. Jan Wolkers liep nog in zijn blote kont op Texel naar spuugbeestjes te zoeken.

‘Recordaantal vrijstellingen leerplicht om religie’, kopte Trouw. Als je heel goed zoekt, kun je het nog vinden in de archiefkelder van het internet: Trouw, 6 juli 2007. ‘Zelden zijn zoveel jongeren vrijgesteld van de leerplicht […] als vorig jaar. De teller reikte tot 170, het hoogste aantal in tien jaar.’

Saillant detail: dat ‘hoogste aantal in tien jaar’ kwam omdat thuisonderwijzers nooit geregistreerd werden door gemeenten – vond de overheid niet nodig. Nu besloten de gemeenten ze eens te tellen, en ja, dan kom je algauw van nul geregistreerden naar ‘een explosief aantal’. Staatssecretaris Dijksma was in opperste verwarring. Alarmbellen, noodklok, televisieopnames. Hier zou snel paal en perk aan gesteld worden.

En dat is twee
2009. Het jaar waarin Obama president werd en onze cavia Dirk het loodje legde. Het jaar waarin de minister van Onderwijs wetenschappelijk onderzoek liet doen naar thuisonderwijs in Nederland. Uitkomst: klasse, alles appiekim en voor elkaar. Thuisonderwijs doet het prima, ouders zijn betrokken en deskundig, besparen de overheid een hoop geld en thuisonderwezen kinderen zijn uiterst sociaal: Thuisonderwijs in Nederland.

En dat is drie
2011. Het jaar waarin de trekschuit en paardentram het verloren van de gemotoriseerde wagen. De mannen droegen nog een hoed en de vrouwen een voorschoot en alle winters waren koud. Het was ook het jaar waarin dat onderzoek over thuisonderwijs uit 2009 voor de kat z’n staart uitgevoerd bleek te zijn. Er was namelijk een nieuw kabinet, met een nieuwe staatssecretaris, en die ging nou eens paal en perk stellen aan die explosief groeiende groep thuisonderwijzers. Aangezien de groep bestond uit zegge en schrijve 150 gezinnen, waren er niet zo veel prominenten die op de bres sprongen om te laten zien dat thuisonderwijs een prima alternatief kan zijn. Dus sprongen we er zelf op. 2011 was het jaar waarin Jet haar entree maakte op het Binnenhof.

‘Geachte afgevaardigden…’

Met al haar negen jaren, opgedoft in haar mooiste rok met een nieuwe maillot, overhandigde Jet een petitie en stond politici te woord. En met al haar negen jaren kwam ze erachter dat politici soms vriendelijk doen in je gezicht, maar je achter je rug om verraden.

En dat is vier
2012. Het jaar waarin bekend werd dat de explosief groeiende groep thuisonderwijzers magertjes afstak tegen de groep thuiszitters. Dat bleken er namelijk 16.000 te zijn. 16.000 kinderen die wel naar school willen, maar die niet mogen. Bijvoorbeeld omdat ze te druk zijn, te ingewikkeld, of omdat ze de schoolresultaten naar beneden trekken. 2012 was het jaar waarin twee thuiszittende broers buiten de Nederlandse territoriale wateren zeilden, omdat dat de enige manier was waarop ze les konden krijgen.

En dat is vijf
2013. Het jaar waarin een nieuwe staatssecretaris OCW van zich liet horen. Staatssecretaris Dekker, die zich had voorgenomen dat, wat er verder in de wereld ook mocht gebeuren, hij in ieder geval een flinke voetafdruk in Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wilde achterlaten. Zo voerde hij de rekentoets in, verspreidde privégegevens van basisschoolkinderen, plande een hervorming van het NWO én ging paal en perk stellen aan thuisonderwijs.

En dat is zes
2014. Het jaar waarin Philip een pak aantrok om plaats te nemen op de publieke tribune van de Groen van Prinstererzaal in de Tweede Kamer.

Samen met andere thuisonderwijsjongeren, ouders en sympathisanten zat hij het hele notaoverleg uit, zeven uur lang. De uitkomst van het overleg was duidelijk. De Onderwijscommissie was het oneens met staatssecretaris Dekker: de Tweede Kamer wilde géén verbod op thuisonderwijs.

Ik moet oppassen dat ik er niet baldadig van word. Want het is natuurlijk best belangrijk. Ook als de wereld in brand staat, mensen huis en haard verlaten om hun geloof te mogen belijden en hun kinderen in veiligheid te brengen, ook als veertig miljoen Amerikanen moeten leven van voedselbonnen en terreur rondraast als een briesende leeuw. Ook dan is het belangrijk om de vrijheid van opvoeding en onderwijs te verdedigen. En het houdt je van de straat, hè. Maar als u het niet erg vindt, wou ik nu even verdergaan met lesgeven.

Philip (16) en Cato (8)

Raadgedicht

19 oktober 2015

Drie weken geleden zag ik het voorbijkomen op twitter: raadgedicht. Sindsdien is het vaste prik. Op maandag kijken we wat het nieuwe gedicht is, gedurende de week denken we erover na en op vrijdag bekijken we de oplossing.

Raadgedicht is een idee van kinderboekenschrijfster Rian Visser. Zoals veel goede dingen in het leven is het concept verrassend eenvoudig: in een raadgedicht ontbreekt één woord. Tien maandagen lang komt er een nieuw gedicht online van een bekende jeugddichter. Elke week kun je tot donderdag 17.00 uur je oplossing insturen en elke vrijdag wordt de uitkomst bekendgemaakt.

Het leuke is dat alle leeftijden gelijkwaardig raden: volwassenen hebben misschien een voorsprongetje door een grotere woordenschat, maar dat wordt door jongere kinderen ruimschoots gecompenseerd door originaliteit. Hokjesvrij denken: het voorrecht van de jeugd. Daarbij biedt raadgedicht fantastisch veel gespreksonderwerpen. Hoeveel lettergrepen heeft het woord volgens jou? (En voor jongere kinderen: wat is een lettergreep?) Is het raadwoord een zelfstandig naamwoord of niet? (Een woord waar je ‘een’ voor kunt zetten.) Zie je een patroon, zoals een beginletter die steeds terugkomt of een klank die mooi past bij de rest? Kan het woord een tegenstelling zijn van iets wat eerder gezegd is, of is het eerder een synoniem?

In het gedicht van vorige week, ‘Vissen’ van Corien Oranje, vonden wij dat het zowel een bijvoeglijk naamwoord als een bijwoord kon zijn. Een bijvoeglijk naamwoord, omdat er iets kan staan over de koralen zelf: stralende, wulpse, rode. Of een bijwoord, over hoe er ‘gewuifd’ wordt: langzaam, speels, moedig. Maar Jet (13) had nog een ander idee. Zij dacht aan ‘tienduizend wuivende koralen’. Een telwoord dus.

Fragment uit ‘Vissen’ van Corien Oranje.

Ieder gedicht zorgt wel voor iets waarover we in gesprek raken. Zonder waardeoordelen, zonder goed of fout, met verrassende uitkomsten. Bij ‘Strand’ waren de kinderen bijvoorbeeld eensgezind van mening dat de ik-persoon een meisje was. Die gedachte was bij mij niet eens opgekomen, omdat ik wist dat het geschreven was door Ted van Lieshout. Verder vond ik dat het raadwoord absoluut een werkwoord moest zijn, en dat het in contrast moest staan met ‘durven’ in de regel eronder. Daar waren de kinderen het niet mee eens (terecht, bleek later).

Fragment uit ‘Strand’ van Ted van Lieshout.

Maar de gedichten zijn niet alleen kapstokken voor taalonderwerpen. ‘Skelet’ van Rian Visser paste toevallig mooi bij het anatomiehoofdstuk waar we mee bezig waren. Tijdens het lezen namen we met een tekening de botjes door, om Cato (8) en onszelf op ideeën te brengen voor het raadwoord. Waren het (vinger)kootjes? Ribben? Wervels?

Ik besloot er een poëzieweek van te maken, dat hadden we al een poos niet gedaan. Het zal u verbazen, maar mijn kinderen stonden niet onmiddellijk te juichen. Als zeven geitjes kroop de een onder een kussen, holde een ander de kamer uit en sloot de derde zich op in het toilet. Nou geef ik niet snel op, dus er kwam een pot thee op tafel, een halve overgebleven chocoladetaart van het weekend (daarmee wordt zelfs vectormeetkunde gezellig) en een stapel verzamelbundels. En geloof het of niet, maar dan komt de stemming er vanzelf in. Eerst wil iedereen zijn favoriete gedicht voorlezen: ‘De idioot in het bad’ (Jette, 13), ‘Insomnia’ (Philip, 16), ‘Oertijd’ (Cato, 8) – altijd mooi om aard en leeftijd te zien weerspiegelen. En daarna geht’s loss. Dan herinnert eentje zich een bekende strofe van een tijd geleden. Of zien ze op de bladzijde ernaast een gedicht dat ook leuk is.

Of iemand wordt nieuwsgierig naar wat er nog meer geschreven is door een bepaalde dichter. Of een grote broer of zus wil iets voorlezen aan een kleinere, omdat ze er zulke goede herinneringen aan hebben.

Net als bij de raadgedichten zoeken we dan naar patronen. We kijken naar het ambacht, want dichten is meestal niet het onder elkaar zetten van rijmende zinnen. Ik liet drie versvormen zien: het sonnet, het rondeel en het kwatrijn. Vervolgens maakten de kinderen elk een gedicht in een versvorm naar keuze. Cato koos een kwatrijn (rijmschema aaba):

Philip en Jet namen een rondeel (ABab abAB abbaAB, de hoofdletters betekenen dat de hele zin wordt herhaald). Met als resultaat bij Philip:

En bij Jet:

En dat in twintig minuten. Ik gooi het op de chocoladetaart. En op raadgedicht, want dat was de aanzet. In dat kader is er trouwens nog een leuke bundel: In een slootje ben ik een bootje van Bette Westera en Klaas Verplancke (ill.). Die bevat geen raad-, maar raadselgedichten:

Wij zijn een stel, het mes en ik.
Wij zijn al jaren samen.
Het mes snijdt alles kort en klein,
en ik, ik prik met name.

Zo staan er een stuk of twintig in. Net als bij raadgedicht voor een ruime leeftijdsmarge, want ze zijn niet allemaal even simpel; Jet en ik hadden er ook een paar mis.

En onthouden dus, de komende weken: raadgedicht. Nog vier weken iedere maandag een verse.