Cato schrijft
23 juni 2013
Ze kwam thuis van kamp. Zonder slapen, want dat durft ze nog niet. Verder is ze gemaakt voor kamp.
Een tas vol vieze kleren, een ongebruikte regenjas, ogen die het hele spellenparcours opnieuw beleefden terwijl zij alle onderdelen stap voor stap navertelde.
En we hadden een stempelkaart, maar bij het derde onderdeel tekenden ze een lachend gezichtje. Een gezíchtje, mam, geen stempel.
Ze moest er weer om schateren.
En bij het vijfde onderdeel kregen we iets te drinken. Maar dat was dus helemaal geen opdracht, dat was iets te drinken!
En bij het zesde onderdeel zouden we eigenlijk met een bal op een lepel lopen, maar daarvoor waaide het te hard, dus toen gingen we zo bij de pionnen, zo achterstevoren en bij de andere pionnen moest je weer een rondje maken, kijk nou mam: zo, en daarna op je snelst achteruit naar de finish.
En toen en toen, toen was er schátgraven, mam. En hij was heel moeilijk te vinden, maar Fee vond hem wel en je raadt nooit wat het was. (‘Oude sokken? Een zak witlof?’) Nee mam, je raadt het echt nooit: koekjes! Koekjes met aan één kant chocolade en een beetje een dierenvorm. Heel lekker.
En er was een soort spel met plaatjes, bijvoorbeeld een tekening van iemand die niest, en dan stond erbij dat het min s was. Dus niest min s. Nou, wat denk je dat dat is? Niet! En zo een hele zin. En ik mocht het antwoord opschrijven in ons groepje.