De paden op
7 juni 2013
Ik kende hem alleen spreekwoordelijk, de Vierdaagse, als ik de auto te ver geparkeerd had. En van televisie, het laatste journaalitem, samen met de kindersurprisebeurs en de nieuwjaarsduik. Iets waarvan ik me altijd afvroeg of het echt bestond of dat het in scène gezet was. En dan was er natuurlijk de associatie met nordicwalkingstokken en hartaanvallen op warme dagen; ik kende in ieder geval niemand die echt aan de Vierdaagse meedeed.
Maar ten minste een van mijn kinderen is dol op medailles, dus toen Jet er lucht van kreeg dat je binnen vier avonden een prijs in de wacht kon slepen, was er geen houden meer aan. Het werd de Avondvierdaagse.
Philip was aanvankelijk sceptisch, helemaal toen hij hoorde dat het om wandelen ging -hij had verwacht op z’n minst te moeten hardlopen. We begrepen de lol niet, hij en ik, maar uit nieuwsgierigheid wilde hij toch meedoen en we besloten onbevooroordeeld op pad te gaan. Je wordt nooit slechter van vijf kilometer frisse avondlucht en we maakten Jet en Cato er heel gelukkig mee. Daar zouden we het voor doen.
Zal ik je eens wat vertellen? Het was ontzettend leuk!
De pijlen op de grond, het routebriefje dat overduidelijk door een vrijwilliger gemaakt was (wie denkt dat je Rossinilaan niet op vier manieren kunt spellen, heeft het mis), het avondzonnetje. Wat ik het allerleukst vond, was dat je op plaatsen loopt waar je anders nooit komt. Wijken waar je gewoonlijk niets te zoeken hebt, een richting die je anders niet zou nemen – het is de ultieme inefficiëntie. Alleen al daarom is het geweldig.
In een leven waar je met versnelde hartslag staat als je de verkeerde kassarij gekozen hebt, waar je blind de kortste weg naar zwemles rijdt omdat je ook op tijd voor muziekles moet zijn, tandartsafspraken maakt terwijl je boterhammen smeert en de vaatwasser uitruimt totdat het theewater kookt – in zo’n leven is de Avondvierdaagse fantastisch. Dat je gewoon de meest omslachtige route kiest, nergens heen, waarvoor je eerst een papieren kaartje haalt, aan een tafel, bij vier dames met een lila watergolf die er elk een eigen administratieve logica op na houden (‘O wacht, had jij het op alfabet gedaan? Ik deed het op startnummer.’), dat kan niet anders of daar moet je je aan overgeven. En dat is heerlijk.
We kwamen door wijkjes waarvan we het bestaan niet kenden, met lieve huizen en open voordeuren. We liepen over paadjes die zo verscholen lagen dat wilde bloemen er uitbundig en ongestoord konden groeien. We wandelden naar vertrouwde bestemmingen over onbekende weggetjes en zagen nieuwe dingen langs paden die we goed dachten te kennen.
Ik moet erbij zeggen: we liepen niet tussen de grote scharen. We vertrokken een beetje later, dan was het school- en verenigingsverband allang op weg en kwamen we alleen zo nu en dan een vriendengroepje of een gezin tegen. De twee keer dat we achterop een school liepen, wandelden we eromheen en hadden we daarna weer stille wegen voor ons.
De kinderen sliepen als rozen, ook degene die alleen op een rug had gezeten vanwaar zij haar onverstaanbare aanwijzingen had geroepen.
En de volgende avond liepen we opnieuw. We praatten. Gesprekken die niet onderbroken werden door telefoon of google search of ik-moet-nu-echt-even-dit-afmaken. We liepen naar het strand en langs het crematorium dat een heel park achter zich bleek te hebben, zagen avondmist over het weiland hangen en een laag zonnetje op de duinen. We kwamen langs een ijswinkel.
En dan liepen wij nog maar de vijf kilometer. Volgend jaar doen we misschien wel tien. Cato kon het makkelijk, voortgestuwd door de pijlen op de grond, die als adrenalinestoten door haar lijfje schoten. Die medaille was dik verdiend.
En met tien kilometer zie je nog meer nieuwe plekken natuurlijk. Verscholen en nutteloos en nergens naartoe. Ik ben om.