Balboekje
16 april 2013
Noem het een zesde zintuig of beroepsdeformatie (of slaapgebrek gepaard met een aanhoudende aanslag op het zenuwstelsel, met waanbeelden tot gevolg), maar iedere ouder kent het verschijnsel van de fantoomroep.
De fantoomroep doet zich voor in velerlei gedaante en verschijnt meestal dan, wanneer de ouder nèt buiten gehoorsafstand van het nageslacht is en zich ontspannen waant. Het kan een schreeuw zijn, een schril ‘nee!’ of ‘maaam’, maar het is in elk geval een lokroep die een toeschietreflex adrenaline teweegbrengt.
Een veelvoorkomende locatie voor de fantoomroep is de badkamer: het ingezeepte hoofd dat onder de douche staat en denkt: ‘Hoor ik er nou eentje?’, vervolgens met vergrote pupillen twijfelt tussen laten sudderen en ingrijpen, en dan het plotselinge besef dat de kinderen bij opa en oma logeren. Zulks is de fantoomroep.
Het overviel me toen ik van de week stofzuigend door het huis ging. Ik dacht geroep te horen vanaf de wc, maar boven het geraas van de stofzuiger uit kon ik niet onderscheiden of het levensbedreigend was. ‘Eén tel’, riep ik routinematig. Ik schuierde twee minuten haastig door, drukte met mijn voet het apparaat uit en riep vanuit de slaapkamer: ‘Wat is er?’
Geen antwoord.
Ik riep nog een keer, waarop Jette antwoordde: ‘Er is niks, mam. Het is Cato maar. Ze praat in zichzelf.’ Op een of andere manier is de toiletpot daar de aangewezen plek voor: alle kinderen heb ik er horen murmelen, zingen, kletsen en lachen. Jet vertrouwde me laatst toe dat ze ooit namen had gegeven aan de vloertegeltjes rondom de pot. ‘Maar dat was vroeger, hoor.’
Cato onderhoudt er haar contacten met iemand anders. Omdat de rest van het gezin niet altijd zin heeft in weer een nieuw bal of gala, heeft ze haar eigen partner gevonden. Eentje die altijd in is voor een partijtje. Naast hun wc-gesprekken (in avondtoilet, zogezegd) communiceren ze ook op hoofse wijze. Ik heb hem nog niet ontmoet, maar uit de briefwisseling die door het huis slingert lijkt het me een toffe vent. Helemaal Cato’s type.