Zoals Jan zijn hand mist

31 mei 2011

Het leek me een goed idee om er even tussenuit te gaan. Geen weken, hoor. Gewoon een paar dagen. In mijn eentje. Na drie maanden zwangerschapsmisselijkheid, mezelf voortslepen en mijn ogen met luciferhoutjes openhouden leken dagelijkse dingen ineens zo’n táák.  

Nou waren we weleens vaker een paar dagen gescheiden geweest; als zij gingen logeren of ik een nachtje weg was. Maar vijf dagen zonder moeder zou een persoonlijk gezinsrecord worden. De kinderen begrepen pas dat het menens was, toen ik mijn tas inpakte.

‘Hè?’, zei Philip. ‘Ga je echt? Ik dacht dat je het niet meende. Je zegt weleens vaker wat.’ Jet was buitengewoon edelmoedig: ‘Ga maar lekker, hoor, mam!’ en Cato vond het allemaal best, zo leek het. Ze hadden leuke dingen in het verschiet: jarige opa, gezellige dingen doen met papa, er zou niet eens tijd zijn om elkaar te missen. 

Ik vertrok op zaterdagochtend, terwijl Philip bij een vriend speelde en John met Cato boodschappen deed. Jet was alleen thuis. We hadden zwaaiend afscheid genomen, Jet had grootse knutselplannen en de zon scheen terwijl ik naar de tram liep.

Na zeven minuten ging mijn telefoon. Jet. ‘Dag mam’, zei ze met een klein stemmetje, ‘ben je al ver?’ De tram kwam net in beweging. ‘Nee lieverd,’ zei ik, ‘als je uit het raam kijkt, zie je me straks in de tram de hoek om komen.’ Jet zuchtte. De rest van het gesprek voltrok zich met geforceerde opgewektheid van mijn kant en Jettes plannen voor wat we zouden doen als ik weer terug was. ‘Dan maak ik ondertussen alvast allemaal dingen voor je verjaardag. Ik ben nu bezig met een kroon.’ Na twintig minuten was ik bij het station en konden we het gesprek afronden: ‘Ik ga een treinkaartje kopen, we bellen vanavond nog wel even.’

Ik zat nog geen drie minuten, genesteld met thee en een krant in de trein, of de telefoon ging. Jet. 

‘Ik weet dat we pas vanavond zouden bellen, maar dit moet je echt weten. Je raadt nooit wat ik gedaan heb. Ik heb voor het eerst zelf een hele goeie knot in mijn haar gemaakt! Nu net, voor het eerst!’ Maar ze wilde me vooral niet langer ophouden (‘Je hebt zeker een krant en iets lekkers gekocht, hè?’) dus ze ging snel haar ballettas inpakken.

Die avond leerden we dat vlak voor het slapengaan niet de beste tijd is om nog even te bellen. Met de telefoon op de intercom hoorde ik beurtelings een vrolijke Philip, het samengeknepen stemmetje van Jet en een snotterende Cato die door John getroost werd.

Zelf had ik het overigens heerlijk. Wandelingen over de Westfriese omringdijk, blote voeten in het IJsselmeer, Mannen die vrouwen haten liggend op de bank, oneindig lang douchen, voetenbadjes in de tuin, tortellini gevuld met ricotta en basilicum en zeevruchtensaus.

Op dinsdag kreeg ik post op mijn logeeradres. De brief zelf bevatte geen afzender, maar op de achterkant van de envelop stond in blokletters C A T O.  

‘De meeste tijd heeft ze het heel erg naar haar zin’, zei Philip later door de telefoon. ‘Maar af en toe was het net als bij Aadje Piraatje:
Mama ik mis je.
Mama ik mis je zo.
Zoals Jan zijn hand mist en Goof zijn oog,
zoveel mis ik jou ook
.’ 

En toch was de tijd best wel omgevlogen. Voor mij zeker, maar voor de kinderen ook. De verjaardag van opa was gezellig, ze mochten iedere dag hagelslag op brood, Philip had veel langer gecomputerd dan gebruikelijk, ze hadden E.T. gekeken, Jet had weer eens gekookt, vriend D. was blijven eten. En ze waren nog naar Loevestein geweest.

De laatste keer dat we daar waren, was Cato nog klein geweest. Nu was ze groot genoeg om de verkleedkist ten volle te benutten. 

De boekenkist van Hugo de Groot maakte minder indruk op haar. Je zou zeggen dat een vierjarige zich buitengewoon zou interesseren voor het vervoermiddel waarmee een zeventiende-eeuwse rechtsgeleerde zijn gevangenis ontvluchtte nadat hij was opgesloten wegens zijn gematigde opvatting aangaande de predestinatieleer die ervoor zorgde dat raadspensionaris Van Oldenbarnevelt op het schavot belandde, maar dat was gek genoeg niet het geval.

Het is natuurlijk een heerlijk kasteel om in te dwalen. Je komt van alles tegen: wapenrustingen, een keuken met kruiden, oude zwaarden, kroonluchters. Boba Fett avant la lettre.

Je fantasie gaat er vanzelf werken. Hieronder bijvoorbeeld. U denkt dat dit een halfmislukte foto is met een lelijke flits linksonder, maar dat is schijn. In feite heeft John het uiterst schuwe Spook van Loevestein op de gevoelige plaat gezet.  

Gelukkig waren er genoeg Stoutmoedigen en Onversaagden in de buurt om al het kwaad te bestrijden. 

En als je langs de soldatenhuisjes loopt en de twee slotgrachten oversteekt, kom je op een heerlijk plekje langs de Waal. Daar kun je groene appels en komkommer eten, ter compensatie voor al die boterhammen met hagelslag van de afgelopen dagen.

Na thuiskomst van mijn retraite werd ik bedolven onder de kinderlijfjes en verhalen. Cato riep: ‘Je mag nooit meer vier nachtjes weg! Wel twee of drie.’ Wat mij betreft was het voor herhaling vatbaar.

%d bloggers liken dit: