Tijdelijke gezinsuitbreiding
7 april 2011
We hebben logés. Eigenlijk zijn we pleegouders geworden. Want we voeden ze op tot volle wasdom. Tot ze echt uitvliegen, zeg maar.
We hebben vier keer eerder een vlinderkraamkamer gehad, maar Cato had dat nog nooit meegemaakt. Toen Philip weemoedig memoreerde aan de tijd dat we nog vlinders hadden, en hoe schattig het was om ze te zien uitkomen, zat Cato met grote ogen te luisteren. Of het échte vlinders waren geweest? Die normaal altijd wegvliegen als je dichterbij wilt komen?
Dus snorde ik de Vlinderstichting weer eens op en bestelde een pakket met tien rupsen, vijf poppen en een stuk of twintig eitjes van het koolwitje. Ze kwamen op de afgesproken datum en kregen onmiddellijk een zacht bedje van koolbladeren. Het vlinderdagboek hangt aan de muur te wachten op notities.
Nou zijn wij erg dol op David Attenborough, maar the real thing, daar kan geen Britse honingstem tegenop, hoor. Soms vind ik Cato ineens op de eetkamertafel, gebogen over de vlinderbak. Philip kan zomaar een kwartier gebiologeerd toekijken hoe een rups zich voortbeweegt: ‘Bij sommige is het net een golfje dat door hun lijf gaat. Andere lijken op een rij treinwagonnetjes die tegen elkaar aanduwen.’
Het mooiste is natuurlijk als je een vlinder uit de pop ziet komen, dat herinner ik me van vorige keren. De pop verandert eerst van kleur, dan weet je dat het bijna zover is. Vervolgens gaat hij kwispelen, steeds vaker, tot hij krak, openbreekt en de vlinder zich eruitwurmt. Die blijft dan altijd een beetje verbaasd zitten op z’n takje, vleugels nog helemaal verfrommeld. Na een poosje is hij op adem gekomen, het bloed in zijn vleugels gepompt en kan hij vliegen. Heel mooi.
Ondertussen bewaakt Philip het nest. Zo nu en dan krijgen we wat tussentijdse observaties en verder zorgt hij ervoor dat de hongerige rupsen niet aan de poppen of eitjes beginnen. Er is geen sprake van dat wij de natuur haar gang laten gaan, ieder eitje wordt gekoesterd. Nu maar wachten op de eerste kwispelende pop.