Valse kroep
25 januari 2011
Vanochtend werd ik wakker in een ziekenhuisbed met een klein handje op mijn wang. Ik was heel blij met dat handje, want gisteravond was het nog gebald tot een vuistje.
Eigenlijk zou hier een stukje staan over kunstgeschiedenis. Maar terwijl ik gisteravond een laatste essentiële hand aan het stukje legde, hoorde ik een raar geluid. Een soort blaf, heel hard en onnatuurlijk. Het klonk alsof er recht achter mijn stoel geblaft werd, maar daar stond niemand. Ik dacht dat ik het me verbeeld had. Nee, dat is niet helemaal waar. Ik hoopte dat ik het me verbeeld had.
Toen de tweede blaf kwam, begreep ik dat het niet goed zat. John was naar de slaapkamer gerend en kwam terug met een spartelende Cato. Haar ogen stonden panisch, wijd open, en ze gebaarde met haar armen dat we haar moesten helpen. Ze kon niet praten en probeerde adem te halen, maar dat lukte niet goed. Het gierde in haar keel, alsof er iets in de weg zat dat de lucht versperde. Toen blafte ze weer. Het kon helemaal niet uit haar lijf komen, zo raar en absurd hard, maar toch was het zo, ik zag het zelf.
Wat moet je nou als je kind ineens geen adem kan halen? Stomen, dacht ik. Ik had eens gelezen over een moeder met een astmatische zoon die naast een hete douche ging zitten. Maar het leek een eeuwigheid te duren voordat het water begon te stomen en Cato bleef maar met haar armen en benen schoppen om lucht binnen te krijgen. Tussen twee blaffen en gierende ademhalingen door raakte ze steeds meer uitgeput. Toen hebben we 112 maar gebeld.
In de ambulance kreeg ze een kapje met zuurstof en medicijnen. Dat hielp een beetje. Haar ogen stonden in ieder geval niet meer zo angstig wijd, ze kon al jaknikken en neeschudden, maar praten lukte nog steeds niet en ademen ging niet goed zonder kapje.
In het ziekenhuis zeiden ze dat het kroep was. Pseudokroep eigenlijk, want kroep bestaat niet meer, dat is de difterie van vroeger. Ik kende de naam inderdaad alleen uit verhalen van mijn oma, toen alle kinderen nog jaarlijks kroep leken te hebben. Naast pseudokroep suisde er ook een ander virusje door Cato’s lichaam, iets waarvan ze hoge koorts kreeg en misselijk was. Het zat haar niet mee.
Ze kreeg nog een zuurstofkapje met medicijnen en een drankje dat de zwelling bij haar stembanden wegnam. Na een uur kon ze weer zelf ademen en een beetje praten. ‘Heb je het nog benauwd?’, vroeg ik. Ze knikte. Toen glimlachte ze. ‘Benieuwd is beter dan benauwd’, zei ze, want Cato houdt van grapjes.
Ze moest wel blijven, vond de dokter. Eén of twee nachtjes, dat was nog niet zeker, maar in ieder geval vannacht. Ik wilde bij haar slapen en dat was geen enkel probleem, want hoewel de symptomen van kroep nog dezelfde zijn als in de tijd van mijn oma, zijn de ziekenhuizen gelukkig veranderd.
Zo werd ik wakker vanochtend. Met een warm handje op mijn wang en twee glazige oogjes in het bed naast me.
De blaf kan terugkomen, vanavond of morgenavond, maar als we het aandurfden, mocht ze mee naar huis. We durfden het wel aan. Met een drankje om de zwelling tegen te gaan en de verzekering dat we weer een ambulance moeten bellen als ze zo benauwd wordt.
In het ziekenhuis was ze stoerder dan haar stoerste zelf. Er mochten kapjes op haar gezicht gezet worden, vieze drankjes en pillen in haar keel, er mocht geluisterd worden en geklopt en in haar mond gekeken, er mochten dingen uit haar neus gezogen worden met slangetje.
Toen ze vannacht fluisterde: ‘Mam, mijn buik voelt raar’ en me vervolgens helemaal onder kotste, mochten haar kleren uitgesjord worden door vreemde mevrouwen en ging ze zonder morren in haar hemdje weer slapen.
En nu is alle stoerheid opgebruikt. Vanaf het moment dat we thuis zijn, is ze alleen maar boos en verdrietig. Om een poppenkleertje dat niet aan wil, een stuk treinbaan dat niet past, om neusdruppels tegen de oorpijn. Maar ze loopt rond in haar prinsessenjurk en zingt ‘You’re the one that I want’ uit Grease terwijl ze de bruiloft voorbereidt van een van haar poppen, dus het zal wel goedkomen. Knappe kroep die Cato klein krijgt. Zo.