Kunst met kinderen
4 september 2009
Twee weken geleden kreeg ik een mail van vriendin M.: ‘Ken je deze al?’ Het ging over Julia’s reis van Finn Zetterholm. Ik kende het boek inderdaad nog niet (moge dit een uitnodiging zijn aan een ieder die iets moois te tippen heeft) en vond het er veelbelovend uitzien. Even getwijfeld of ik zou wachten tot het bibliotheekfähig was, maar afgelopen maandag besloten dat ik er toch nu al in wilde beginnen. Het klonk als het toonbeeld van een levend boek, het soort boeken waarmee veel van ons thuisonderwijs plaatsvindt.
Julia’s reis gaat over een twaalfjarig Zweeds meisje dat tijdens een museumbezoek een schilderij van Rembrandt aanraakt. Ze strekt haar hand uit, voelt het doek en dan wordt het zwart voor haar ogen. Als ze wakker wordt, bevindt ze zich in 17e-eeuws Amsterdam, vlakbij Rembrandts atelier, waar ze wordt gevonden door de meester zelf. De schilderijreis blijkt geen eenmalig genoegen: telkens wanneer Julia een doek aanraakt, komt zij in de tijd en op de plaats van de kunstenaar terecht: het Spanje van Velázquez, het Frankrijk van Degas, het Italië van Leonardo da Vinci. Overal leert ze over de tijdgeest, materiaalsoorten en schildertechnieken.
We zijn nu op de helft en hebben al twee dagen de rekenboeken ingeruild om erin door te kunnen lezen. Het gaat niet onwijs diep, en niet alles is volkomen geloofwaardig (hadden de huizen rondom de (Joden)Breestraat vóórtuinen? Alles was toch al gracht daar?), maar het is spannend en vlot en het is mooi om te zien welke persoonlijkheden de kunstenaars en hun geschilderde tijdgenoten hebben gekregen.
Philip en Jet wisten alleen dat het verhaal ging over een meisje dat een tijdreis maakt, verder had ik hun gevraagd de achterflap niet te lezen. Dat maakte dat ze de eerste vijftig pagina’s voortdurend speculeerden wanneer er iets zou gaan gebeuren – een extra aardigheidje tijdens het voorlezen. Zelfs toen Julia het schilderij aanraakte, hadden ze nog niet door dat dát het begin van de reis zou gaan worden. ‘O nee’, zei Jet terwijl ze van plaatsvervangende gêne wegkroop, ‘dat is het ergste wat je kunt doen in een museum, een schilderij áánraken.’ Nu weten we dus waarom.
Omdat ik toch bezig ben, wil ik meteen een lans breken voor een paar andere kunstige boeken. Met stip bovenaan: Stil leven van Ted van Lieshout.
Eigenlijk is alles van Ted van Lieshout goed, maar ik houd van Stil leven in het bijzonder. Het is zo origineel en zet zo mooi oud en nieuw, bekend en onbekend, schilderij en niet-schilderij naast elkaar, dat je erin blijft kijken en lezen. Telkens legt Van Lieshout een verband tussen twee kunstwerken: een aardewerken schaal en een muurschildering, de Mona Lisa en een Naakt dat de trap afdaalt van Duchamp. Ik ben het niet altijd met hem eens (ik vind de vrouw van Hans Holbein bijvoorbeeld helemaal niet lelijk, ze is alleen zo vreselijk bedroefd), maar ik voel me ook van harte uitgenodigd om het met hem oneens te zijn. Zijn mening is stellig en persoonlijk en een groot genoegen om te lezen, al was het alleen maar omdat hij je op een andere manier naar de schilderijen laat kijken.
Die bijzondere manier van kijken heeft K. Schippers ook in zijn gebundelde stukjes van de kinderpagina van het Handelsblad. In Sok of sprei en ’s Nachts op het dak staan kunst- en zomaar voorwerpen, waarbij Schippers een eigen verhaaltje, observatie of mening geschreven heeft. De foto’s zijn klein en soms onduidelijk (herdrukken alstublieft), maar de originaliteit van de stukjes en de invalshoek waarmee Schippers je laat kijken, maken het alleszins de moeite waard.
Boeken die het niet moeten hebben van de tekst -zoals bij dichters als Van Lieshout en Schippers- zijn de platenboeken met reproducties. Je hebt standaardwerken als Jansons History of Art, maar we willen schilderijen het liefst paginagroot zien. Dan kun je het soort nemen dat torenhoog opgestapeld ligt bij De Slegte, De complete Rubens en andere bundels per schilder, maar zelf ben ik ook gecharmeerd van Kunst in de kijker van Claire d’Harcourt en Een andere kijk op kunst van Robert Cumming.
Kunst in de kijker is weinig meer dan een selectie kunstwerken met een minimale hoeveelheid tekst. De charme zit hem voor mij in de grootte van de platen, de kijkopdrachten en de relatieve onbekendheid van sommige werken: een Arabisch manuscript, schilders als Vittore Carpaccio en Utagawa Kunisada.
Een andere kijk op kunst gaat er juist prat op ’s werelds beroemdste meesterwerken weer te geven.
Daar kun je over discussiëren, maar het is wel een boek dat de kinderen op schoot nemen bij Julia’s reis, omdat zowel Velázquez als Degas als de Mona Lisa er in A3-formaat in staan, zodat je ze goed kunt bekijken.
Ieder schilderij is omgeven met bijzonderheden. Welk perspectief er gebruikt is en waarom, uitleg over techniek, welke symbolische voorwerpen je in het schilderij kunt ontdekken, welke verhalen er achter de doeken zitten. Je moet wel even door de toon van Cumming heenbijten, of eigenlijk moet je een deel van zijn beschouwingen gewoon links laten liggen. De beste man blaakt niet van bescheidenheid en zelfrelativering en sommige kritieken zijn zo pretentieus dat je je afvraagt waar hij de branie vandaan haalt. Hij vindt Het feestmaal van Belsazar van Rembrandt bijvoorbeeld ‘wat al te ambitieus’; alsof Rembrandt nog veel te leren heeft.
Toch is veel van de informatie de moeite waard, omdat het je gewoon beter naar de schilderijen laat kijken, en daar gaat het uiteindelijk om.
Er zijn nog genoeg kunstboeken natuurlijk. Op het lijstje Kunstgeschiedenis heb ik de boeken gezet die ik ken én de moeite van het noteren waard vind. Babar’s Gallery (leuk om samen de originele werken op te zoeken), alle kinder-kunstboeken van Waanders (met uitzondering van het deel over Jeroen Bosch door Paul van Loon, dat verhaal raakt kant noch wal), de Kunstdetectiveboeken van Anna Nilsen, allemaal goed.
En daarna natuurlijk het museum bezoeken om zoveel mogelijk in het echt te zien.