De week van To
14 maart 2009
Het waren van die dagen. Cato was ziekjes. ‘Een beetje ziet’, zoals ze zelf zei, want ze kan de k nog niet zeggen. Een totsvirusje van vier dagen. Met de bijbehorende wonderbaarlijke vermenigvuldiging van de wasberg. En de hangerigheid. En de dingen die toch gedaan moeten worden ook al komt het allemaal niet uit.
Als Cato niet jammerend aan mijn been of op mijn heup hing, zwierf ze een beetje lodderig door het huis. Slapen deed ze licht en vluchtig, wat uiteraard niet bijdraagt tot een vlot herstel. Of een fris gemoed van moeder.
Af en toe viel ze zomaar ergens in huis in slaap. Op een schouder. Of in het hoge bed van Philip, waar ze via het trapje ingeklommen was. Vonden we haar ineens zo, in innige omhelzing met Philips slaapknuffel.
Ik merkte dat ze beter werd toen haar eetlust begon toe te nemen. Ze vroeg om soep. ‘Soep met wortels’ om precies te zijn. ‘Wil je groentesoep?’, vroeg ik. ‘Nee’, zei ze beslist. ‘Gewoon soep. Met wortels.’
Ik maak iedere week meestal een pan groentesoep van restjes. Ik zorg dat ik van de afgelopen dagen wat groente overhoud, snij er een paar tenen knoflook, een ui en wat wortels doorheen, een handje pasta (spaghetti, penne, wat voorhanden is) en dat eten we als lunch. Tootje fleurde weer helemaal op.
Daarna even de eerste stralen lentezon opzuigen. We waren al tijden niet op het strand geweest en het weer was vrijdagmiddag zo zacht, dan zijn er weinig dingen zo heerlijk als met je blote voeten door het Noordzeezand woelen. Cato was weer beter.
De week ervoor waren we ook fijn op stap geweest. Naar de dierentuin, naar het Museon met een thuisonderwijsgezin, en naar de babygeitjes met twee andere thuisonderwijsfamilies.
De geitenboerderij is ieder voorjaar vaste prik – Philip en Jet vinden het al jaren heerlijk om er te zijn. Tussen de koeien en de geiten, bij de biggetjes, de pony’s en de kippen. Het voeren van de babygeitjes is altijd een dubieus genoegen: aan de ene kant is het zielig dat ze niet bij hun moeder mogen drinken, aan de andere kant weet je dat dat nu eenmaal het bestaansrecht van een geitenboerderij is. En je wordt wel heel warm van al die zachte neuzen en lijfjes tegen je aan.
Cato is niet zo’n held met dieren. Ja, van een afstand. Achter een hek. Met grootse gebaren en veel praats, maar zonder fysiek contact. Ik had gehoopt dat de snoezige geitenlammetjes zouden helpen, bij wijze van blootstellingstherapie van de kouwe grond. Tevergeefs. In de anderhalve seconde dat ze verbouwereerd in de stal stond, kon ik nog net deze foto maken.
Daarna werd ze iets te liefdevol door een lammetje besnuffeld en moesten we een veilig heenkomen achter het stalhek zoeken. De bravoure kwam overigens snel terug en ze legde zich toe op wat hand- en spandiensten rond het erf. Het kleine vermogen dat ik in de boerderijwinkel uitgaf aan boerenkazen en raathoning tilde ze graag voor me.